Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/141

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

terheid. »Alle lijdzaamheid begeeft me, en ik voel wrevel in ’t harte, als ik aan hem denk…"

»Het schijnt een fel en scherp man te zijn naar ’t uiterlijk, die Françoysche Heer!" sprak Francijntje wat verlegen.

»Neen, Francijntje!"viel de jonge Graaf in, »zóó is hij niet. Integendeel, men voelt zich tot hem getrokken door zijne welaangename manieren en zijn heusche wijze van omgang, ook heb ik groote achting voor hem gevoeld en groote genegenheid. Ik heb hem alle geloof gegeven tot hiertoe, ik mag niet anders denken, dan dat hij ’t wel met mij meent, en, toch ’t is een wondere man… daar is in hem wat mij ergert en pijnt… Ik weet dat hij het niet is, die deze vervolging tegen mij heeft ingesteld… ik vermoed zelfs dat hij die niet goedkeurt… waarom ontheft hij mij daaraf dan niet, daar hij toch weten moet, hij die alles weet, en die alles begrijpt, dat die beperking mij ten langen leste te nauw zal vallen… en uitdrijven naar de vrijheid!"

»Misschien ligt dat niet aan hem. Is daar niet uw Burgemeester…?"

»Wat zegt de Burgemeester als hij het anders verstond! Hij overheert wien hij wil, door de macht van zijn woord, door zijn oogwenk, door ik weet niet wat, in den toon, in de houding, daar men niet tegen vermag! Meent gij dat ik mij zou laten kwellen en dwingen door den Burgemeester of wien ook, nu hier te Leiden in ’t midden van de Academiestad, waar ik de professoren op mijne zijde heb als ik wil! ware ’t niet dat hij dáár tusschen stond, dat hij partij had gekozen met die anderen, die mij bewaken en als op den voet navolgen, uit haat en uit wantrouwen tegen mijne moeder, en omdat ze de vazallen, de blinde werktuigen zijn van mijn vader!"

»Fij, Jonker Floris! Fij!" riep het meisje met zekere ergernis, »die tale luidt als opstand tegen uw Heer vader, en wie deze over u gesteld heeft…"

»Hij is ’t die er mij toe uittergt, hij" sprak Floris in opgewondenheid, »hij staat in gansch andere condities dan zij; hij is de vertrouwde van mijne moeder, hij is geen onderdaan van den Graaf van Culemborg, hij had beloofd mijn vriend te zijn, en toch Francijntje en toch… ik die gehoopt had van zijne trouw, van zijne mildheid, dat hij mij dat juk van de schouders