Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/154

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Er volgde een kort antwoord, dat nauwelijks verstaanbaar was.

»Die goede la Fontaine doet soms zijn best om te praten in de manier van Monsieur de la Rivière, om ons diets te maken, dat hij geen Vlaming is, maar een Françoys!" sprak Floris, zich lachend tot Hendrik keerende. »Ik geloof op mijne eer dat Messire l’Ecuyer zich geleseerd voelt, omdat hij met zijne paarden de gastvrijheid heeft moeten aannemen van een molenaar! Mogelijk ook is hij knorrig, omdat hij acht dat ik mij geëncanailleerd heb! Gemeenlijk is hij zoo spraakzaam, dat ik zorge hem den mond te ontsluiten… en nu… waar ik hem aanmoedig, telt hij mij de woorden toe!"

»In waarheid, Jonker! voor wie er aan denkt dat de Graaf, uw vader, geëerde en geliefde gast was in de hofzalen van Keizer Karel, en zelfs van Koning Filips II, moet het toch wat vreemd vallen u te zien spelemeien en ter reie gaan met de gasten en vrienden van een molenaar-korenkooper!"

»Bah! Keizer Karel is in zijn tijd ook achttien jaar geweest, en zoo ’t gerucht waarheid spreekt, zelfs Zijne sombere Majesteit El Rey don Felipe, dat weet la Fontaine ook wel! en gij, Hendrik, behoort u althans niet bij de partij te voegen, die mij zoude willen verhinderen van mijn leeftijd te zijn."

Zoo Hendrik jets had te antwoorden, werd hij nu toch afgeleid door de omstandigheid, dat men de poort was genaderd, en… gesloten vond, zooals te vreezen was. La Fontaine, die dit voorzien scheen te hebben, reed nu vooruit, en volbracht de noodige, toenmaals vrij omslachtige, formaliteiten voor het binnenlaten van het gezelschap.

Binnen de poort gekomen, verzuimde de portier de gewoonte niet, om de Heeren een voor een in ’t aangezicht te zien, zich zelven met zijne lantaarn bijlichtende, en den stalmeester dwingende den grooten Duitschen hoed even af te nemen, die zijne trekken verborg, gelijk de mantel de gestalte beschutte. Toen deze aan dien eisch voldeed, zag men Floris op eens verbleeken, en eene beweging maken van schrik en verrassing, hij herkende niet het grof goêlijk gelaat van den ouden Vlaming, maar de fijne trekken van de la Rivière. Deze zag hem en glimlachte,even.

»Gij! gij!"was alles wat Floris kon uitbrengen, terwijl de teugels hem uit de handen vielen. De Fransche edelman had ze reeds gegrepen en gaf ze hem terug.