Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/155

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Let op uw paard, monsieur le comte, het kon zich de distracties van den cavalier ten nutte maken!" riep hij hem toe, reed in allerijl de stad in, en was weldra uit hun oog.

»Hendrik! Hendrik! hebt ge dàt geweten! Waarom mij niet gewaarschuwd!" sprak Floris met verwijt.

»Ik mocht niet, Floris, geloof mij! Ik heb mijn woord moeten geven… toch heb ik het mogelijke gedaan om u opmerkzaam te maken, en tegen eene onvoorzichtigheid te veiligen!"

»Hij mij mistrouwen! hij mij bespieden!" riep de jonge Graaf smartelijk, »dàt moet er nog bijkomen! Nu hij zulke middelen gebruikt, heeft hij het recht op mijn vertrouwen verloren."

»Floris, Floris! hoe kunt gij zoo onbillijk zijn! hij heeft u niet willen bespieden, hij heeft u niet mistrouwd; ik begrijp mij zeer goed hoe hij daartoe gekomen is: hij heeft veelom u geleden dezen ganschen dag, de Burgemeester heeft hem zorgeloosheid verweten, la Fontaine is oud, de wegen zijn slecht en niet altijd veilig, hij vreesde dat gij bij ongeval niet genoeg dienst zoudt hebben van den stalmeester, hij betrouwde in dit bijzondere geval niemand zoo goed als zich zelven. Om u niet te belemmeren in uw vermaak, om geene stoornis te brengen in uw gezelschap, heeft hij zich al de lasten en de gelijkstelling van zijne rol getroost; zult gij het hem loon en met ondank en achterdenken, omdat hij, wellicht uit overmaat van teerhartige kieschheid, het masker wat langer heeft voorgehouden dan strikt noodig was…"

»Gij hebt volkomen gelijk, Hendrik, en na alles wat ik nu hoor, vrees ik dat ik hem onrecht heb gedaan. Die vroolijke dag begint me zwaar te wegen, Hendrik, en te drukken als eene misdaad! maar toch, het is er eene waartoe zij zelf mij hebben uitgelokt!"

Onder dit gevoel van onrust en beklemdheid scheen Floris minder haast te hebben om thuis te komen dan zijn gouverneur althans hoe dieper hij de stad inkwam, hoe langzamer hij reed; eindelijk toch bereikte men de straat, waarin hij woonde.

»Wat ik u bidden mag, Floris!"zei Hendrik bijna smeekend, »houd u bedaard als het zijn mocht dat de Burgerneester wat hard of wat grof tegen ons komt uitvallen…"

»Och, de Burgemeester, altijd de Burgemeester, die verveelt mij al lang… en ’t is bij deze occasie dat ik het hem zeggen zal!"