Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/161

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Omdat die voorzorgen bekend zijn, wellicht; waren ze niet genomen… wie weet…!" De Gouverneur haalde verdrietelijk de schouders op.

»Geloof me, ik zou u hierin gaarne te wille zijn… maar ik heb de zekerheid, dat eene poging bij den Graaf in uw zin tot niets zoude leiden, dan om Zijne Genade te ontrusten en nog meer vast te zetten in het eens genomen stelsel."

»Pauvre cher enfant! waar moet dat heen!" verzuchtte de la Rivière, »Zou er beter vertrouwen zijn zoo ik mij terugtrok?" vroeg hij op eens als met eene plotselinge ingeving.

»Lieve Hemel, mijnheer! wat inval is dat!" riep Alarsz verschrikt, »Wel ter contrarie! ik heb het nooit zoo goed begrepen; gij zijt hier noodig, hoog noodig, en ik wil mijnerzijds alles doen wat ik kan om u te believen en onzen jongen Graaf aangenaam te zijn! Zoo ’t geen nooddwang ware zou ik hem kwellen? Ik heb hem toch ook lief, ik ben aan hem verhecht, nauw minder dan aan zijn Heer vader zelf."

Dat was waar, hij had den ouden Graaf lief, omdat hij zijn Heer was, en den jongen, omdat hij zijn Heer moest worden; maar de teedere, voorzienige, zelfverloochenende liefde van de la Rivière begreep hij zelfs niet. Zonder ware zedelijke kracht, ondanks alle zijne stijfhoofdigheid, had hij voor Floris oogenblikken van zwakke toegeeflijkheid, en liet zich soms afdwingen wat hij eerst met hardnekkigheid had geweigerd. Hij voor zich had wel gelijk, dat hij niet van zijne voorschriften afweek, want bij gebrek aan eigen beginselen en vastheid van wil, had hij reglementen noodig om zich naar te richten, daar hij zonder dat, naar luim en willekeur, of naar den indruk van ’t oogenblik zou hebben gehandeld; dat was zelfs een weinig het geval, toen hij vervolgde: »en zie, om u te bewijzen dat ik al toelaten wij wat ik kan; dezen morgen heeft Floris mij medegedeeld, dat hij voornemens was in den loop van den dag een bezoek te brengen aan den jongen Graaf van Hanau; hij wenschte zich daarbij alleen te doen verzeIlen van de Prounincks, en hoewel het ongewoon is, kwam het mij voor dat men het als uitzondering zou kunnen toestaan…"

De la Rivière had met zekere onrustige verrassing geluisterd.

»Ah! zoo! hij wil vandaag den jongen Graaf van Hanau een bezoek brengen!" riep hij uit.

»Altijd met uw goedvinden, zooals vanzelfs spreekt," ging