Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/169

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

en sprak met kennelijke zielsangst: »Satan heeft macht over mij verkregen! Ik versta nu wat Dr. Modet mij heeft geleerd, hoe de menschenmoorder de ziele naar de hel trekt…"

»Ik laat de voorstellingen van Dr. Modet in hunne waarde," hernam de la Rivière zeer koel en misnoegd, »maar u Floris waarschuwe ik, dat het ijdel en roekeloos is de verantwoordelijkheid van de booze bewegingen onzes gemoeds van ons af te schuiven, onder pretext dat ze de werkinge Satans zijn: De prins der duisternis overheert geene ziel, dan die zich wel gaarne wil laten trekken; daar gaat niemand verloren dan door eigen schuld, en door zich hardnekkig en moedwillig af te keeren van God. Ik zeg dit niet om u eene heilzame vree ze te ontnemen, die tot waakzaamheid maant, ik zeg het opdat ge u niet zoudt overgeven aan eene schadelijke fantasie, die den lust tot den goeden strijd verzwakt en de krachten verlamt.

»Wat u belangt, men heeft u van der jeugd aan opgevoed in de vreeze des Heeren, in ’t onderhouden Zijner geboden, in het lezen van Zijn Woord; ik heb u voorgegaan in het achtnemen op de stemme der consciëntie, in de volharding des gebeds, in zelfbeproeving, in schuldbelijdenis voor God, en al is ’t dat gij in al deze dingen zwak en gebrekkelijk bevonden wordt, daar is toch in u een beginsel van gehoorzaamheid aan God; dat is niet de conditie waaronder een gedoopt Christen zich behoort te ontrusten over de heerschappij van den Booze; gij zijt in deze uwe jonkheid niet losgelaten aan uws zelfswil, gij zijt onder de bewaring van den goeden Herder, die den Booze overwonnen heeft, en naar den raad en leiding Zijner voorzienige wijsheid, onder mijn bestier, niet alleen waar het uwe uiterlijke daden geldt, maar ook voor de behoeften en belangen uwer ziele. Ik vreeze wel dat daarin nu omgaat, wat schuldig is en gevaarlijk beide, maar belijd mij uwe misstappen, of \’t geen anderszins u in onrust brengt of in tweestrijd met u zelven, en zeg me allereerst, wat er u toe gebracht heeft met gedragingen zoowel als met woorden te liegen; want gij zult wel begrijpen, dat ik mij niet vergist heb in uwe ongewone houding tegens mijnheer Amelis Alartsz. Hem de schuldige onderdanigheid te bewijzen als vertegenwoordiger van uw vader is uw plicht, wellevendheid en zachtmoedigheid jegens hem te oefenen, betaamt u als Christen edelman; maar de bewijzen der vriendschap te geven, waar