Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/173

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Floris schudde het hoofd. »Al sedert… lang!" sprak hij haperend uit, of hij eene gedachte terughield, die hij op het punt was te uiten.

»Is dan wellicht het gebeurde van gisteren het uiterlijk bewijs geweest van dien innerlijken onwil?"

»Neen! dat was toevallig, zooals ik u heb gezegd…"

»Weet gij dat wel zeker? Ik spreek niet van de toevallige omstandigheden, die u van ons afvoerden… maar van dat volgehouden uitblijven… waarvan gij toch weten kondet, wat het ons allen, wat het inzonderheid mij moest zijn… Kwam dat niet voort uit wat anders… dan alleen uit de zucht naar vermaak?" Wie de la Rivière nooit met zijn pupil had hooren spreken, kon zich geen denkbeeld vormen van de tooverkracht zijner stem, van zijne meesterschap over iedere harer intonaties, allerminst van die wondervolle doordringende zachtheid, die hij voor dat bijzonder gebruik scheen uit te sparen, maar die intusschen zoo weinig van weekheid had, dat men haar — zoo de woorden zich evengoed lieten vereenigen als de klanken, — snijdende zachtheid zou kunnen noemen; want zij was voor ’t gehoor als liefelijke muziek, en waar ze doordrong tot het gemoed, deed ze de werking van het fijne lancet des heelmeesters. Floris wist dat bij ervaring; door den toon, waarop de ondervraging werd aangevangen, voelde hij zich zijns ondanks zóó overweldigd, en hij had zóó opgezien tegen de verdere operatie, dat hij er aan zocht te ontkomen door te antwoorden, met zeker ongeduld: »Och, dat weet ik niet, mijnheer, ik heb over dat alles niet zoo nagedacht, ik herinner mij alleen dat er rondom mij gemompeld werd: »dat ik het niet zou durven doen wat ik mij voorstelde," en dat het mij bitterlijk krenkte, te zien, hoe de anderen wisten onder welk juk ik mij krommen moest, toen… toen heb ik hun willen toonen, dat ik het kon afwerpen, als ik het wilde, en… en… het overige weet gij."

»Nog maar zeer onvolkomen, dan… het is altijd goed dat ik voor ’t minste dit wete."

»Goed! waarvoor goed!" riep Floris wat onrustig en met drift, »om er mij nog te vaster in te klemmen, niet waar? Ik zeg u, mijnheer, onderneem dat niet… want ik verklaar u nu, daar het er toch toe komen moet, dat ik niet langer gezind ben het te dragen!"