Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/179

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Uwe oogen zijn nog niet genoeg gescherpt op helderzien, mijn kind! zoomin als… en ik dank er God voor! uw gemoed nog afgericht is op kunstig bedrog! Als ge waarlijk een goed oog hadt kunnen slaan op mijne handelwijze, zoudt ge niet zóó ondankbaar zijn."

»Ondankbaar… mijnheer!" herhaalde Floris met neergeslagen oogen.

»Ja ondankbaar! en gij weet het zelf wel, of, indien gij werkelijk zoo kwade gedachte hadt van mij als ge daar hebt geuit, was het dan niet wat heel onvoorzichtig… mij zulke… hardheden te zeggen?" vroeg de Gouverneur met zulk eene uitdrukking van goedheid in de stem en in den blik, dat de jonkman, die het onmogelijke scheen te doen om er zich tegen te verharden, zijns ondanks daarvan de werking onderging, en met eene zachte bewogene stem antwoordde:

»Ik geloof wel aan uwe goedheid… ik had ook veel liever gezwegen… maar gij hebt het zelf gewild…"

»Dat gij uitspreken zoudt wat er in u omging, juist dat was mij noodig. Nu kan ik u alle twijfeling ontnemen, die opnieuw tot zulk misverstand zou kunnen voeren; maar allereerst moet ik u zeggen, dat gij geen gelukkig tijdstip kiest om mij zulke verwijtingen te doen."

»Ik zou er uit mij zelven nooit toe gekomen zijn… ik had wel groote vreeze u te krenken… als ik… eens tot spreken werd uitgelokt," hernam Floris nu met gevoel, en als verschrikt en versaagd bij het terugzien op zijne eigene vermetelheid.

»Neen, het is zóó beter. Ik heb u altijd aangespoord om met u zelven te rekenen. Zoo moest het oogenblik komen, waarop gij ook rekenschap vragen zoudt aan mij. Het komt vroeger dan ik had gewacht, maar ik heb er mij altijd op voorbereid gehouden. Ik heb nimmer met u den weg genomen, dien men gewoonlijk gaat. Toen gij mij werdt aanvertrouwd, waart gij niet meer op den leeftijd, waarop men een jonkman leidt met geblinddoekte oogen. Ik heb mij bevlijtigd de uwe te openen en bekwaam te maken om alle licht te ontvangen, het licht der waarheid als het licht der kennis. Toch is er wat ik heb getracht u te verbergen, en uwe verwijten, uwe bitterheid tegen mij, bewijzen dat ik daarin zoo goed geslaagd ben als… ik moest. Ik heb niets voor u gedaan, zegt gij, in betrekking tot hetgene u drukt! Kon ik u