Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/199

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»O, mijnheer! als ge dan straks met ons gaat, zult ge haar immers leeren kennen," sprak Floris met gulhartig vertrouwen. »Ik zal er mijn best toe doen. Zij heeft dus… eene afspraak met u gemaakt voor heden?"

»Neen, dat heeft ze niet… alleen ik heb hare belofte dat ik haar zou weerzien… en… alles hangt nog af van hare boodschap, die Hendrik… zal overbrengen."

»Ja, dat begrijp ik, Hendrik is uw natuurlijke bondgenoot en vertrouwde…"

»Neen, mijnheer! integendeel, ik heb hem niets gezegd… maar," — Floris zweeg plotseling; er werd aan de deur getikt, en zij werd geopend nog voor de la Rivière zijn »Entrez" kon laten hooren

Het was dokter Molinæus, die binnentrad.

Deze jonge Fransche geleerde, die zich tijdelijk te Leiden had gevestigd, om er de hoogeschool te bezoeken, was toen nog niet de beroemde hoogleeraar, dien men er later met zooveel aandrang een leerstoel zou aanbieden, en wiens raad men zou innemen (een weinigje te laat echter om dien met vrucht te volgen) in de heftige kerkelijke twisten van de 17de eeuw; maar hij was nu nog slechts de jonge docent Pierre du Moulin, die echter onder de Leidsche academieburgers reeds uitmuntte door zijne veelzijdige kennis en scherpzinnigheid, en door de professoren werd onderscheiden als iemand, van wien men groote verwachtingen had. Hij was den Graaf van Culemborg aanbevolen als: »een jonge man, ervaren in de Fransche en Latijnsche spraken, die kaatste, en alle uitwendige en inwendige exercitiën ondernam." En de la Rivière zelf scheen het onderwijs van dien landgenoot in zijne eigene taal niet overbodig te hebben geacht. Vermoedelijk vertrouwde hij zich zelf beter als opvoeder, dan als exact taalkundige (uit de kennis die wij hebben aan zijne schijfwijze, gelooven wij dat hij wel deed), hoe dat ook zij, de geestige, begaafde Franschman, uit Sédan geboortig, één met hem in godsdienstige gevoelens, die al spoedig blijken gaf zijne inzichten en denkwijze te deelen, was hem een zeer welkome bondgenoot geweest, en welhaast ondanks het onderscheid in den leeftijd, een vertrouwde vriend geworden, de eenige in dien ganschen kring, met wien hij over belangrijke punten gedachten kon wisselen, zonder vreeze van misverstaan te worden. Aan den jongen Graaf