Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/201

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

verstrooidheid… wie onzer weet het niet! toch is het hier soms winste in verlies; de koorde kan niet altijd gespannen we. zen, trouwens, gij weet hoe ik hierover denk, en gij wenscht bijgevolg de les te verdagen," eindigde hij, den jongen Graaf aanziende, die meende dat hij iets zeggen moest van zijne aarzeling om iemand als dokter Molinæus een vergeefschen gang te laten doen!

»Geene plichtplegingen," viel deze in, »tu nihil invitâ dices faciesve Minervâ," zeggen de Latijnen, en ik geef ze gelijk; ik zou u voorstellen uit te gaan, dan, ik heb straks mijne bezigheden en ik wenschte zoo mogelijk een half uurtje met monsieur de la Rivière te spreken," eindigde hij, dezen aanziende, die daarop zeide:

»Heer dokter, gij verstaat er u op ieders geheime wenschen te raden! Monsieur le Comte, haast u van deze voorkomendheid gebruik te maken, en ga wat versche lucht scheppen in den hof te eerder," voegde hij er bij met een blik naar het venster, »daar ik den zeer gewenschten Hendrik Prouninck de stoep zie optreden!"

»Met uw oorlof dan, mijne Heeren, ga ik hem te gemoet!" sprak Floris, kleurende van blijdschap, en zich haastende om weg te kamen, op zulke wijze, dat Hendrik nauwelijks was binnengelaten, of reeds had de jonge Graaf zijn arm gevat, om hem als in triomf naar den tuin te voeren!

»Het is voorwaar goed dat ik uwe intentie heb begrepen, monsieur de la Rivière!" sprak Molinæus, toen zij alleen waren, »de Jonker vliegt weg als een vogel, wien men de kooi openzet!"

»Pauvre cher enfant!" verzuchtte de Gouverneur met diepen weemoed.

»Hoe zegt ge dit zoo klagelijk?"

»Ik heb allerlei oorzaak van bezorgdheid over hem!"

»In trouwe, hij zag wat ontdaan, toen ik binnenkwam, wat schort er aan?"

»Hij is een hachelijk tijdperk ingetreden; het tijdperk, Heer en vriend, waarin men meest bekwaam is tot vruchtbare oefening der ars poëtica en allerminst gedisponeerd zich te schikken naar eene werkelijkheid, als die hem moet worden opgelegd."

»Heeft hij de liefde in ’t hoofd?" vroeg Molinæus met een veelbeduidend hoofdschudden.