Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/210

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gij zeggen… en daar peins ik ook op… misschien is er een middel… ja! dat wil ik beproeven…"

»Mij valt iets in! Waarom wendt gij u niet tot Burgemeester Alartsz, hij zal zeker gelden van den Graaf onder zich berustende hebben… en gij vordert immers slechts het uwe!"

»Ook zou ik niet aarzelen, maar… ik ben de eenige niet die hier lijdt onder de antipathie van den Graaf tegen de Leidsche huishouding, die hij evenwel op den voet eener kleine hofhouding heeft ingesteld. Reeds een geruimen tijd wordt mijnheer Alartsz als wij allen, gevleid met de hoop op de komst van den zaakgelastigde uit Culemborg met de noodige sommen, ter voorziening in alles… maar de eerste zoowel als het laatste blijft uit, en hoe de Burgemeester het maakt, alleen maar om in de dagelijksche uitgaven van zulk eene omslachtige huishouding te voorzien, is mij een raadsel; de man moet beter financier zijn dan ik, dat is zeker. Ik ben zeer dankbaar dat het buiten mij omgaat. Slechts als ik meester ware, zoude ik den staat, die hier gevoerd wordt, minstens ter helfte vereenvoudigen. Wij hebben acht paarden op stal; de tafel wordt hier dagelijks aangericht voor tien tot veertien personen; het minste rijtoertje wordt eene kostbare uitspanning, om de groote suite, die de Burgemeester onmisbaar acht, en toch… heeft het geval zich reeds voorgedaan dat hij mij verzocht den aankoop van noodige boeken te verschuiven tot na de komst van den zeer gewenschten afgevaardigde uit Culemborg, die aux calendes grecques wordt uitgesteld, zooals. het mij toeschijnt! Waarlijk, wij worden hier allen geoefend in het proeven van de uitersten. Hier heerscht zonderling gebrek in — weelde! Alles wat ik u hier zeg blijft onder ons, zooals vanzelf spreekt, maar niemand is onder dit alles zóó te beklagen als mijn pupil. Uit ijdelheid op zijn Graaf, omringt de Burgemeester hem met een schijn van de grootschheden des levens, terwijl het wezen ontbreekt, het geld namelijk! Onze Jonker wordt op dit punt in eene afhankelijkheid gehouden, die mij om zijnentwille bedroeft! Het blijft mij onbegrijpelijk dat monseigneur het op dien voet heeft ingesteld! Hij is geen penningmeester; om de geringste uitgaaf moet hij zich tot mijnheer Alartsz wenden, en tot van zijne aalmoezen toe moet hij rekenschap doen!"

Dat de Gouverneur hier niet overdrijft, bewijzen de lijsten der uitgaven van de Leidsche huishouding, die naar Culemborg wer-