Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/211

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den opgezonden, en nog aanwezig zijn. Men vindt er opgeteekend tot de giften in de kerk, aan de armen! Men vindt er tevens de bewijzen, dat de Jonker milddadigheid oefende op ruimere schaal, dan vermoedelijk de fondsen toelieten. Nu eens zien wij een armen student begiftigd, die »enige carmina vervaardigd had," dan weder een reizenden predikant ondersteund, of eene zieke weduwe bijgestaan, dan weder een werkman, »die zijne knye hadde gebroken," beweldadigd. Daarentegen komen er zeer zelden posten voor, die op de persoonlijke vermaken of liefhebberijen van Floris kunnen slaan, enkele rij- en reistoertjes uitgezonderd, of het moest zijn, eene fooi gegeven aan den jager van een voornaam Heer, die hem twee jachthonden ten geschenke bracht, en de onkosten voor ’t in orde brengen van jachtroeren en schermdegens. De drie gulden, die hij op de Valkenburgsche jaarmarkt, verrijffelde, staan er wel degelijk opgeteekend!

»Toch," vervolgde de la Rivière, wien wij in de rede gevallen zijn, »bekommert Floris zich niet al te veel over dezen staat van zaken. Hij oefent barmhartigheid, zooveel hij kan, met eene onbezorgdheid, die bewijst dat hij, ongewoon aan ’t behandelen van geld, niet in staat is er de waarde van te berekenen, en ik kan niet op mij zelven verkrijgen, die natuurlijke edelmoedigheid van zijn harte zoo nauwe perken te stellen als de voorzichtigheid misschien zou eischen… met het oog op het tegenwoordige… althans. Ik kan een jong edelman, die Souverein Heer moet worden, en wien eenmaal groote goederen wachten, niet africhten om op eedige penningen te zien, tegen de goede bewegingen zijns gemoeds in, en zoo vaak over dit punt strijd valt met den Burgemeester, is het mij onmogelijk Floris in ’t ongelijk te stellen."

»Gelukkig dat bij deze verhouding in ’t geldelijke de jonge Graaf in de onmogelijkheid is, het gewone leven te leiden der overige studenten!" merkte Molinæus aan.

»Wel gelukkig, want dan was het te vreezen dat hij kennis maakte met den woekeraar en den tafelhouder; — hij heeft belangrijke waarden aan kleinoodiën in zijn bezit…"

»’t Is waar, de diamanten knoopjes aan zijnen halsboord en mouwen schitteren mij altijd tegen, maar… als dat zoo is… zie mijnheer de la Rivière daar valt me iets in… Is niet Floris zelf het eerst en ’t meest schuldig uwe vordering te voldoen? Staat ge mij toe het hem te doen inzien?"