Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/256

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

wreken over zijne innerlijke kwellingen. Hij vermeed en schuwde de meesten harer, hij had tegen anderen een toon van hardheid en bitsheid, die van geheimen wrevel en stille minachting getuigde; hare voorkomenheid scheen hem booze valstrik en listige behaagzucht, de fijnere coquetterie, die zich terugtrok om gezocht te worden, werd door hem geraden met de intuïtie van den haat; door ééne wond was hij tegen de besmetting der verleiding gewaarborgd, als de gevaccineerde tegen de pokken. Zoo de Gouverneur op eene dergelijke uitkomst gehoopt had, toen hij het Molinæus toestemde, dat uit alle kwaad goed was te maken, dan voorzeker zou hij toch moeten bekennen: »qu\’il avait dépassé son but," want zijn pupil begon tegenover de gezegd »schoone sexe" meer en meer de houding aan te nemen van een druiloor of van een stekend insect, »hetgeen niet precies overeenkomstig was met de goede manieren van een welopgevoed edelman," waarin de la Rivière gehouden was hem te instrueeren! De oorzaak kennende, bleef deze hoop voeden op eindelijk herstel, maar intusschen was de toestand vrij embarrassant. Te midden van eene rei allerliefste jofferen van de eerste huizen, bleef Floris zich vastklemmen aan den arm van zijnen Gouverneur! Werd hij in de noodzakelijkheid gebracht om eene dame bij een rijtoer of op eene wandeling te vergezellen, hij liet het dezen over om de honneurs waar te nemen, en de conversatie te maken; bleef de la Rivière zwijgen, om hem in de verplichting te brengen het woord op te vatten, dan werd de dame er het slachtoffer van, daar het onderhoud van den jongen Graaf zich door kwetsende scherpheid kenschetste, die verre was van courtoisie, en als de la Rivière hem daarover onderhield en deed inzien dat hij hem verdriet en beschaming veroorzaakte, en dat hij geene nieuwe uitnoodiging zou aannemen, zoo hij geene zekerheid had van meer hoffelijke gedragingen, sprak hij met tranen in het oog: »Och verg mij dat niet! ik kan met die poppen niet terecht; laat mij in de studeerkamer, ik zal u daar geene oneere doen!"

»Het is een parti-pris om het hof te maken aan mijnheer Zwaerdecroon!" hervatte de la Rivière schertsenderwijs, want hij durfde die kwaal niet te ernstig opvatten, uit vreeze er al te groote beteekenis aan te geven."

»Beter aan dezen! die mij zoo getrouw zal zijn als aan zijne folianten, dan aan Jonkvrouw Anna van Brederode en diergelijke,