Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/262

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dig is," riep Floris met iets, alsof de vroegere vurige, levendige aard bij hem weer de overhand nam, »niet waar, monsieur de la Rivière, gij zijt vrij zeker van de bewilliging mijns vaders…"

»Ik twijfel er niet aan; de Graaf van Culemborg is er op gesteld dat men de eer van zijn huis ophoude, in iederen zin, maar…"

»Maar hij is niet altijd geresolveerd er de kosten van te dragen… is het niet zoo? Neen mijnheer, schud niet afkeurend het hoofd, en laat me uitspreken wat ik maar al te wel weet uit mijne eigene ervaring… en al zou ik er ook voor ’t geen mij belangt geen acht op slaan, de Gravin en de omstandigheden zijn dáár, om er mij klaarlijk van in te lichten… de brieven der eerste loopen zoo vaak en zoo diep over zulke punten, dat ik… ze uit onlust en verveling ter zijde werp."

»Floris!"

»Och mijnheer, gij zoudt hetzelfde doen! zoo gij ze verstaan kondet," hernam Floris lachende, »want ten ware men advocaat of zaakwaarnemer zij, kan men uit zulk gehaspel niet wijs worden. ’t Is ook daaraf niet dat ik spreken wilde… ik bedoelde alleen dat ik raad weet voor \’t mogelijke geval dat mijn lieve genadige heere zoo ongenadiglijk bleef vertragen met het afzenden van zijn beloofden gouden regen, daarnaar we hier zoo jammerlijk dorsten…"

De la Rivière glimlachte wel wat gedwongen: hij luisterde zeer gespannen, en een aanmoedigend: »Eh bien," scheen Floris uit te noodigen zijne geheele bedoeling uit te spreken.

»Eh biencher Monsieur, als de Graaf ons niet van gereede penningen voorziet, kunnen we noodmunt slaan, dat is hier te Leiden eene zeer gebruikelijke manier, en die ik meer recht heb dan een ander in praktijk te brengen, sinds het muntrecht tot de privilegiën van onze grafelijkheid behoort…"

»Prends garde, monsieur le Comte, zoo ik welonderricht ben, is dit een recht, waarvan de uitoefening door de Hooge Regeering dezer Landen, den Heere Grave van Culemborg met allen nadruk wordt ontzegd; en waarvan het dus niet raadzaam is dat zijn zoon…"

»Ik spreke ook slechts figuurlijk, zooals ge wel raden zult, mijnheer."