Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/284

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

geacht! Eens had hij haar met inspanning van al zijne kracht uit een gedrang gered, nu scheelde het niet veel of zij ware door hem zelf op zijde gedrongen, rakelings althans was hij langs haar heengekomen… zij was uitgeweken, verward, verschrikt, en het was toen of haar het harte brak. Zij wist het nu zeker òf hij haatte en minachtte haar, òf zij was hem onverschillig geworden, zoo onverschillig, dat hij haar niet meer had herkend, of niet meer wilde kennen! Hoe kon zij dat ook wachten, predikte zij later zich zelve; een jonk Heer van zulke kwaliteit, die met al die voorname jonkers en hoog adellijke dames samen was; die in dezen kring thuishoorde, die onder die allen de aanzienlijkste in rang was, hoe kon die nu nog denken aan een meisje, zooals zij was lof zoo hij zich harer herinnerde, hoe kon het anders zijn dan met toorn en gekrenktheid over de onheusche behandeling, die zij hem had aangedaan; en zij was wel dwaas van zich gevoed te hebben met hersenschimmen en begoochelingen, en zich in te beelden dat een jonkman als deze, een Graaf! de Graaf van Culemborg, had kunnen lijden om haar; en dat zij voor iets gold in zijn hart, in zijn leven, nu nòg, nadat zij afgewezen had wat hij haar daarvan had willen schenken! Zij had toen welgedaan; en het was eene bekoring door zondigen hoogmoed over haar geworpen, dat zij de oogen somtijds gesloten had voor den onmetelijken afstand, die haar van hem scheidde, en in zulke oogenblikken zich overgaf aan fantasiën, waarmede de jonker zelf deerlijk zoude spotten, zoo hij ze had kunnen raden! Zij zou daaraan nimmermeer toegeven, zij zou er tegen waken en zij wilde niet meer gekweld zijn door zulke belachelijke inbeeldingen! Dus noemde zij in hare teleurstelling, in hare gekrenkte fierheid, de inspraak van haar harte, die haar naar Floris heentrok, en waartegen zij opnieuw voornam zich te verzetten. Wij verzekeren echter niet dat zij dit wijs besluit opvatte in dien eigen stond; maar het was het gevolg van de smartelijke indrukken, bij dit samentreffen ontvangen; schoon zij er zeker anderen van zou behouden hebben, zoo zij het harte van Floris had kunnen doorzien, en zijne gedragingen beoordeelen naar die kennis; dan zou zij geweten hebben, dat noch onverschilligheid, noch vergetelheid, noch de trots van zijn rang de oorzaken waren van zijne zonderlinge houding jegens haar, maar integendeel dat de gedachte aan haar niet opgehouden had hoofdgedachte te zijn voor hem,