Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/342

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Is hij ook de vriend van uw vader?" vroeg zij zeer ernstig, bleek van ontroering.

»Ik geloof niet, dat de Graaf daar »ja" op zou zeggen," sprak Floris, wat kleurende en de oogen neerslaande.

»Hij was het ook niet van den mijnen, denkelijk uit gelijke oorzaak."

»Uit gelijke oorzaak, Francijntje!" vroeg Floris niet zonder eenige verwondering en haar meesmuilend aanziende.

»Ja, ten tijde dat de Graaf van Leycester hier Gouverneur-Generaal was. De Heer Graaf van Culemborg had diens zijde gekozen en mijn vader ook, toen zijn er zware onlusten gerezen, zonderling hier te Leiden, en de religie was er ook in gemoeid, en mijn vader had er de handen in met nog vele vrome, welgezinde burgers, hier ter stede, en ze zeiden het was om de autoriteit van den Algemeenen Landvoogd te herstellen, door Barneveld en de Staten van Holland deerlijk aangevochten; ik heb het wel honderdmaal hooren zeggen, en daarbij, ik was twaalf jaar en ik zat altijd scherp te luisteren, schoon daar op mij niet werd gelet. En wat daarna gebeurde, moest het mij wel in ’t geheugen prenten; want de toeleg mislukte en kwam uit! En toen raakte de partijschap eerst recht aan ’t woeden en de Advocaat kreeg zijne wraak, eene schrikkelijke wrake, Floris! Gode zij lof! dat mijn vader het heeft konnen ontvluchten… maar niet allen waren zoo gelukkig als hij, en de anderen, die niet konden ontkomen; o, Floris, Floris! ik heb hun schavot gezien, en die goede, vrome meester Volmaer, die dagelijks bij ons aan huis placht te komen, die was ook onder hen, die ze onthoofd hebben!"

En, onder de folteringen harer levendige herinnering kromp het jonge meisje samen, als had ze het ontzettend gezicht nog voor zich; de jonge Graaf meende haar door zijne liefkoozingen tot bedaren te brengen, maar zij weerde hem af met de heftigheid van een zenuwachtigen angst en ging voort: »Iok hoor ik den naam van den man des bloeds nooit, zonder dat eene rilling van afgrijzen mij door de leden vaart."

»Man des bloeds!" herhaalde Floris met zekere afkeuring, »certein, melieve! gij gaat wat ver, ik begrijp wel dat het u moet getroffen hebben van die luiden, maar dat is toch niet de schuld van den Advocaat; oproer is strafbaar… en daar moet toch justitie geschieden."