Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/358

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

toe geleid… O, als gij alles wist"hervatte hij op eens in gansch veranderden toon, »alles wat ik nu niet kan uitspreken, zoudt gij deernis met mij hebben en mij… sparen"eindigde hij bijna fluisterend, terwijl hij nogmaals zijne zachte blauwe oogen naar de la Rivière ophief, hoewel er nu toch iets in tintelde, dat getuigde hoe de lijdzaamheid zwaar begon te vallen; hoe de fierheid opzag tegen hernieuwde vernedering, hoe zij mogelijk steigeren zoude bij nauwer aanhouden van haar teugel; maar de Gouverneur scheen op een haarbreed te kunnen berekenen, hoe ver de koorde dier lijdzaamheid kon gespannen worden, zonder hare rekkelijkheid te verliezen, en hij had de zeldzame gave zich op het uiterste van die grens te wagen, zonder die immer te overschrijden. Hij bewees het, door nu te antwoorden op een toon van ernst met goedheid doormengd.

»Ik geloof u, Floris; maar ik wenschte in u de kracht te vinden om de verlokkingen der omstandigheden te weerstaan; het tegendeel is echter geschied, occasio facit furem; en de gelegenheid was er nu eenmaal tot kortswijl en zoeten kout, is het niet zoo?"voegde hij er bij, schijnbaar losweg, doch met intentie, om hem opmerkzaam te maken op zijne zienswijze en die te doen vatten. »te midden daarvan is u mijnheer Alartsz komen verrassen, volgens zijne loffelijke gewoonte om over u te waken in mijne plaats; hij verstaat zich niet goed op de eischen uwer jonkheid, hij is u hard gevallen, alsof jokkernij en jolijselijke vroolijkheid misdaad ware… uw jeugdig bloed is aan ’t bruisen geraakt; hij is driftig geworden, gij hebt hem een weinigje willen kwellen, een weinigje willen trotseeren, al hetwelk wel niet prijselijk is, maar zeer verklaarbaar, en gij hebt u met uwe schalke gezellinne verstaan om de scherts vol te houden, die zijne ergernis wekte en die hij in zijne drift, in zijne verrassing, als ernst heeft opgevat…"

»Scherts, mijnheer! scherts!" viel Floris in met al het vuur eener edele verontwaardiging, »wie u zulke voorstelling van ’t gebeurde heeft gegeven, is wel trouweloos en wel vermetel!"

De la Rivière kon het zich voor gezegd houden; hij zelf had zijn kweekeling niet gevormd om tot eene kunstgreep als die hij had uitgedacht de toevlucht te nemen, zelfs al had deze een uitweg gewenscht of berouw gevoeld, zijne rassche ingeving te zijn gevolgd; maar dààr was hij nog niet; de geestdrift der liefde