Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/377

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

worden te zijnen oorbaar, en om te beginnen… zond ik Beringen van mij weg, die tot mij gekomen was met tranen van boete en berouw!"

»O mijnheer de la Rivière!"riep Floris met zekere ontzetting, »mijn vader had hem vergiffenis geschonken."

»Uw vader kon dat doen, ik… ik mocht het niet. De vergiffenis van den Graaf van Culemborg bracht mede, zooals gij u herinneren zult, mijnheer de Burgemeester! dat Beringen den jongen Graaf zou de vergezellen naar Leiden, dat hij er zijne studiën zou deelen en zich bekwamen in eenigen tak van wetenschap, waardoor de ongeregelde, zwerfzieke jongeling met der tijd tot een gevestigden stand zoude konnen komen. Hij deed mij de sterkste betuigingen van goede voornemens, beloofde betering van al zijne gebreken, en onderwerping voor het toekomende. Het was mijn oudste kind… ik had hem zeer lief, ik geloofde aan zijn hart, aan zijn goeden wil, maar… ik had geen vertrouwen in zijn karakter… ik moest op u denken, Floris, op mijn eed, op mijn plicht; hij kon het werk, dat ik op mij nam, bemoeielijken; afbreken wat ik opbouwde, hij was uw verleider geweest, hij kon uw verderf voltooien, dat moest niet zijn, ik heb hem van mij gestooten en losgelaten!"

»Heere God! zijn eigen zoon!"riep de Burgemeester.

»Ja! ja… ik herinner het mij, de orders omtrent Beringen zijn plotseling ingetrokken."

»Op mijn verlangen," hernam de la Rivière met een zucht, »toen is hij zijne eigene wegen gegaan, het breede pad des verderfs op!"

»Mijnheer!" sprak Floris met schuchterheid, »op één punt stel u gerust… hij is bij de Gravin."

»Zóó, ja… dit verwachtte ik," hernam de la Rivière in verwarring en met een pijnlijken glimlach, en hij bedekte de oogen met de beide handen; er vloeiden tranen, die hij niet wilde toonen. »En nu, Floris!" hervatte hij, het hoofd opheffende, »oordeel zelf, waartoe ik bekwaam ben ter wille van u: zelfs om ter zijde te gaan, waar ik u niet meer goed zoude zijn, en zoo ik meene is nu de tijd dáár voor mij, om dit offer te brengen. Ik ben verdacht geworden en gekrenkt, zooals ik niet had konnen wachten, zooals ik niet heb konnen dragen… ik ben niet zeker dat ik het volkomenlijk zal konnen vergeten; dat ik het mij