Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/376

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dat ik een zoon gehad heb die… Beringen heette…" De Gouverneur scheen den naam niet zonder moeite uit te spreken, hoewel hij al het volgende zeide op vasten, maar diep zwaarmoedigen toon.

»Gehad mijnheer! Hemel! is Beringen dood?" vroeg Floris ontsteld.

»Het is waarschijnlijk dat hij nog leeft, maar hij is dood voor mij, gij zult wel begrijpen waarom?"

»Helaas, ja!" hernam de jonge Graaf met een diepen zucht. "Toen er met mij onderhandeld werd om de betrekking bij u te aanvaarden, wist ik welke intriges er gebruikt waren om den Graaf van Culemborg te dwingen eene andere richting te geven aan uwe opvoeding, en mij aan uwe zijde te plaatsen, maar ik wist niet, wie daarbij de voorname rol had gespeeld, en ik had weinig lust, ten spijt van den vader, een ambt aan te nemen, waarin ik door eene moeder en door zekere personen van kwaliteit zou worden ingedrngen. De Gravin, om mij over te halen, deed mij verstaan dat het mijn eigen zoon was, die zich te haren gevalle in deze zaak sterk had gecompromitteerd bij den Graaf, en dat ik bijgevolg daarin reeds te veel betrokken was, om mij nu nog terug te trekken. Ik zag dat niet in, want ik was van gevoelen dat ik niet gebonden kon zijn door betuigingen en beloften van een zoon, met wien ik sinds lang geene communicatie had gehad, van wien ik zelfs niet geweten had waar hij zich ophield, noch wat hij deed, en die stoutelijk mijn naam had gebruikt bij handelingen, die ik moest afkeuren; maar ik zag wat anders, en dit haalde mij over tot het verlangen van de Gravin. Ik zag, dat mijn zoon het instrument was geweest om haar zoon tot het kwade te voeren, tot list en leugen te verlokken, op bedrog en opstand af te richten. Dat trof mij in \’t harte. Daar voelde ik mij door de consciëntie gedrongen goed te maken wat mijn bloed had misdreven, ware het ook ten koste van mijn eigen hartebloed! Daar zwoer ik bij mij zelven een duren eed, dien ik, God is mijn getuige! heb getracht te houden: om het vreemde kind lief te hebben met alle krachten mijner ziel, om alle gaven en vermogens die in mij waren te besteden eeniglijk ten dienste van dat pleegkind; om te herstellen, wat hersteld kon worden door mijne tusschenkomst, om mij zelven volkomenlijk te verloochenen in alles, waar dat geëischt kon