Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/375

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

u misrekend! zonderling misrekend. Begrijpt gij dan niet dat iedere toegeeflijkheid, iedere verschooning, ieder liefdebewijs mij van nu aan onmogelijk is gemaakt? Begrijpt gij dan niet dat de woorden: laaghartige inschikkelijkheid, die mij naar het hoofd zijn geworpen door uwe schuld, mij voor altijd in ’t geheugen zijn gegriffeld, dat uw recht op mijne dankbaarheid en mijne onheelbare grieve, elkander altijd zullen stooten en botsen, en dat het van nu aan tusschen u en mij dus gesteld zal zijn, dat gij, gij zelf het eerst onze scheiding zult wenschen?" »Neen! dat heb ik niet konnen berekenen, dat waarlijk niet, dat gij, hetgeen ik gedaan heb in allen eenvoud, in alle liefde, dus zoudt opvatten, en daaraan zulke bijgedachten zoudt verbinden!" hernam Floris smartelijk, en mismoedig terugtredende, ziende dat de hand, waarnaar hij smeekend de zijne uitstrekte, hem niet werd gereikt, en dat geen enkele blik van liefde de harde toespraak verzachtte. »en toch,"hervatte hij, »toch kan ik mij niet voorstellen, dat het zijn zal zooals gij zegt! Ik weet alleen dat ik mij inniger dan ooit aan u verhecht heb gevoeld, door den dienst dien ik u in stilte had bewezen, dat ik meer dan voorheen heb geschroomd, u door het lichtste verzet te krenken, dat mijn eerbied voor u, dat mijne vrees u te mishagen altijd is toegenomen, veel meer dan verzwakt, en dat ik nu, waar ik zie dat de diepte der krenking u hard en onbillijk maakt, wel gezind ben ook hardheid en onbillijkheid van u te dragen, om u eenmaal ongelijk te geven in uwe voorstelling, en u te toonen dat gij het hart van Floris van Culemborg toch hebt miskend!"

»Ik misken uw hart niet, Floris! ik wantrouw mij zelven" hernam de la Rivière nu zachter, maar toch zonder minzaamheid. »Ik vreeze, niet meer in de condities te zijn, om mijne taak bij u te vervullen. Ik zal u zeggen waarom ik uw Gouverneur ben geworden, dan zult gij mij misschien begrijpen; luister, en gij ook mijnheer Alartsz, treed wat nader, en tracht mij te verstaan, dan zult gij zelf weten hoe weinig er tusschen mij en den jongen Graaf sprake heeft konnen zijn van laaghartige inschikkelijkheid!

»Och mijnheer! gedenk die woorden niet meer, ik heb ze mij zelven al lang verweten,"sprak de Burgemeester geroerd en langzaam nader komende.

»Dat is te vroeg mijnheer, oefen even geduld. Gijlieden weet