Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/379

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

onder de vernederingen, onder de pijnigende zorgen, die zij oplegt; onder de beschaming, die zij met zich brengt, en die de fierheid tot hoogmoed overspant, dan zult gij het in uw rampspoedigen Gouverneur begrijpen, dat hij hierna niet meer anders kan zijn dan een stug, hardvochtig man, diens harte voor teedere aandoeningen is gesloten, en diens liefde zich nimmermeer uiten kan, dan in — kracht."

»Verschoon mij, mijnheer! die man kunt gij niet zijn,"hernam Floris stoutmoedig en met zekere geestdrift, »want uwe ballingschap, en de onspoed, dien zij met zich brengt, zijn immers dezulke, waarvoor de Heer zelf honderdvoudige belooning heeft toegezegd, en ik weet dat gij een christen zijt, en dat in menige bittere ure die hope u heeft vertroost en versterkt. Alzoo ook nu!"

»Dat is een goed woord, Floris! dat mij noodig was, en waarvoor ik u dank," hernam de la Rivière zachtmoedig, doch zonder iets van die mildheid in stem en gelaat, die hem placht eigen te zijn; »maar nu laat mij, ik ben… vermoeid en ik heb nog met den Burgemeester te spreken."

»Zendt ge mij zóó van u?" hernam Floris smartelijk getroffen, »als ik eene misdaad gepleegd had, zoudt gij mijn berouw hebben aangenomen, en nu…" De Gouverneur wees met eene gebiedende beweging naar de deur. De jonge Graaf keerde zich af. »Och!" zuchtte hij, »gave God dat ik maar weer ziek werd, zooals ik zeker wel worden zal, bij alles wat ik heb te lijden, dan zult gij mij weer oppassen en voor vader en moeder strekken, als voorheen, en dan zult gij ten laatste uw stervenden Floris toch wel de hand reiken… en aan ’t harte drukken."

»Seigneur Dieu! die roekelooze wensch, dat ziekbed! Pauvre cher enfant, waaraan doet ge mij gedenken?" riep de la Rivière, met drift opvliegende en nu hem volgende, om hem met hartstochtelijkheid in de armen te sluiten.

»Aan iets van al het vele dat ik u schuldig ben!" hernam Floris met blijde zegepraal, »omdat ik wel wist dat uw hart niet verkoud kon zijn voor mij! Mijn vriend! mijn vader! beteekent geld en goed dan zóó veel, dat ik ooit in staat zoude wezen, ware ’t met de schenking van mijn gansche graafschap, in waarheid mijne verplichtingen af te doen jegens u?"

»Als ik dàt toestemde, cher fils, zoude ik u ruimte laten om