Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/382

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

aard, is deugdzaam en fier, kuisch zonder gemaakte preutschheid, noch ijdel, noch behaagziek, en heeft toch genoeg vrouwelijke behendigheid en ervaring van het leyen, om over zich zelve te waken. In één woord, om de herstelling van Floris te verzekeren, wetende wat zij deed, en tot welke uitkomst het leiden moest, nam zij de taak op zich, die ik haar aanwees, vatte mijne bedoelingen met vrouwelijke intuïtie, en voerde ze uit met mannelijke kloekheid en trouwe.!

»Ik geloof aan alle mogelijke goede eigenschappen van het meiske, als gij ze mij optelt," merkte Alartsz aan, »maar dat belet niet, dat wij er nu deerlijk mee opgescheept zijn; ik zie wel dat gij ’t om bestwille dus hebt beleid, maar naar mijn verstand was het toch altijd eene groote onvoorzichtigheid, zooals gij zelf zult erkennen, want nu de zaak is tegengeslagen, zijt gij niet meer in uw geheel om er ordre op te stellen, en ik begrijp mij nu zeer wel uwe houding van dezen morgen en uwe verlegenheid, hoe te scheiden wat gij zelf bij den ander hebt gevoegd."

»Ik achtte het niet mijn tijd om met ruw geweld tusschenbeiden te treden, daar hebt gij gelijk in; maar toch wees gerust, het meisje weet, dat zij terug moet gaan als Floris passie wil maken van de teedere vriendschap, die ik heb toegestaan…"

»Mij dunkt, daar zijn wij nu; en van haar terugtreden zie ik toch niets! ik zie alleen, dat zij zijne beloften, zonder eenige aarzeling heeft aangenomen, u en mij ten spijt, en dat ze is heengetrokken met het onderpand zijner trouw."

»Het is zóó, de schijn is tegen haar en de uitkomst getuigt tegen mij, maar wij zijn nog niet aan ’t einde, en ik blijf nog gelooven aan de goede trouw van dat meisje, aan hare bereidwilligheid tot ieder offer; ik ben vastelijk overtuigd, dat zij niet rekent op de beloften van Floris, wiens afhankelijkheid, zelfs dan als hij zich verbeelden kan meester te zijn van zijn eigen lot, haar ten volle bekend is; daar heb ik voor gezorgd. Ik heb nog wel goede hoop, dat de houding, die zij dezen morgen heeft aangenomen, haar niet volkomen ernst is; dat zij Floris niet heeft willen grieven in ons aller bijzijn, door eene weigering, dat zij hem heeft willen beproeven, mogelijk wel… want het hart en de aard der vrouw weet de edelmoedigste daad met wat specerij van schalkheid te kruiden, mogelijk heeft zij u en mij een wei-