Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/418

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De kasteelen zijn niet meer van onzen tijd, die volkspaleizen sticht, museums bouwt, ziekenhuizen opricht, spoorwegen en stoomtrams aanlegt, die alles omverhalen wat hun in den weg staat; zij moeten vallen, medegevoerd door den alles overweldigenden stroom van den tijdgeest, die verzwelgt wat niet met hem medegaat, wat zich niet door hem laat dragen.

Onder de uitzonderingen op dien algemeenen regel mag men gelukkig nog meetellen het kasteel Westhoven in Zeeland. Op het bloeiende eiland Walcheren gelegen, tusschen eeuwenoud geboomte, omringd van een breede slotgracht, met zijn feodale torenspitsen en vaantjes, ziet het er in de verte uit of de abten van Middelburg er nog hun lusthof hadden; doch naderbij gekomen, over de steenen slotbrug getreden, maakt men alras de opmerking, ondanks voorburcht en voorplaats, dat er is toegegeven aan de eischen van onzen tijd, en dat het oud adellijk woonhuis, zonder zijne grootschheid en zijne hechtheid op te offeren, zich wijzigingen heeft moeten getroosten, die het voor bewoners van de negentiende eeuw tot een even comfortabel als ruim verblijf hebben omgeschapen.

En wie zal het wraken, als men verneemt dat juist zulke wijzigingen den dreigenden mokerslag van het geheel hebben afgeweerd?

Toch heeft het zijn voorburcht met de steenen bruggen, het wachthuis, de sterke poorten, zijne breede corridors, zijne ruime zalen en zijne gezellige torenkamertjes behouden; alleen de

    hunne stervenssponde. Had het geen gedenksteen verdiend om te getuigen van hen die daar te zamen hebben geleefd en gewerkt, vele jaren lang, en die steeds het voorschrift hebben betracht: „Hun zelven arm! den armen rijk?"
    Dat het huis eigendom van den Staat is geworden en aan Justitia werd toebedeeld totdat het grootsche gebouw zou voltooid zijn, dat nu als Ministerie van Justitie de bewondering trekt van ingezeten en vreemdeling, zal toch wel geene hindernis zijn om dit denkbeeld te verwezenlijken? Justitia heeft tot eersten plicht de bestraffing van den booze; maar den waardige vergelding te doen voor zijne goede werken, behoort toch ook tot de taak der gerechtigheid? En van den man die nu aan haar boord slaat weet men dat hij gloeit voor waarheid en recht, en dat geen verschil van politieke opinie hem in den weg zou staan, om Groen van Prinsterer en zijne gade , de eere te geven die hun toekomt.