Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/419

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kleine, in lood gevatte, met wapens en figuren beschilderde ruiten zijn vervangen door helder spiegelglas, dat een vrij en vroolijk uitzicht geeft op prachtige bloemperken, door fluweelig groen omlijst, op vischrijke vijvers, waar baars en voren spartelen en dartelen; op zwaar geboomte, waarom zich geurige witte rozenstruiken heen strengelen als klimop, en — men moge ijveren voor de gedenkstukken der oudheid zooveel men wil — als men er huizen moet is een vroolijke logeerkamer met openslaande ramen wel zoo aangenaam om frissche lucht en zonlicht te genieten als die schilderachtige kleine ruitjes rammelend in hun lood, die eene slaapkamer op een middeleeuwsch bidvertrek doen gelijken.[1]

Ondanks alles wat ze gedaan hadden om het huis der Tempeliers, het oude lustslot der abten van Middelburg, tot eene comfortable hedendaagsche woonstede om te scheppen, moesten zelfs deze bewoners buigen voor de macht der omstandigheden, voor den

  1. Ik spreek bij ondervinding. Ik heb het voorrecht gehad eenige dagen op het kasteel te logeeren. In ’t jaar 1877 maakten wij een tochtje naar Zeeland, met het doel om in de kleine badplaats Domburg te vertoeven. Eenvondig en lief gelegen, is dat juist een geschikt verblijf voor allen die, als wij, de rust zoeken tegelijk met de frische zeelucht, en die niet wenschen de wereld met al hare begeerlijkheden te zien krioelen; die zich niet thuis voelen, in die mêlée zoo gemengd, dat er vorsten en vorstinnen van koninklijken huize ter eener, en avontnriers met avonturiersters ter andere zijde zich bewegen. Wie daarin vermaak schept, wie meent daarbij te passen, ga niet naar Domburg. Wie er over denken als wij, ga er gernst heen en zal getroffen worden door iets eigenaardigs en oorspronkelijks, dat groote vermaarde badplaatsen niet hebben, die in zekeren zin allen op elkander gelijken.
    De echt Zeeuwsche gulhartigheid en voorkomendheid waarmede wij ontvangen werden door allen wier bekendschap wij maakten, heeft er zeker veel toe bijgebracht om ons het plekje te doen waardeeren. De knnst en letterlievende bezitter van Overduin, bekend genoeg door de letterkundige congressen, om geene nadere aanduiding te behoeven, maakte tochtjes met ons door het eiland. Wij sleten menig gezellig dagje in zijn huiselijken kring en bewonderden zijne vermaarde Cats-collectie, zijne kunst-portefeuille, zijn hertenkamp, zijne bloemen en planten en wat al niet, dat mij nog de aangenaamste herinneringen geeft, allermeest zijn lier gezin. Wij genoten daarna de gracelijke gastvrijheid der familie die Westhoven destijds bezat en bewoonde.