Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/475

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Uwe ouders hebben ondanks de ballingschap nog hun fortuin behouden, die men zegt zeer aanzienlijk te zijn. Gij zijt hun eenig kind, en mijne Suzanne is eene van de zeven, die na mijn dood slechts eene nalatenschap zullen te deelen hebben, waarvan dit half geruïneerde Westhoven wel het beduidenste deel uitmaakt — en ik kan mijne dochter geen noemenswaardige bruidsschat mede geven. Zal zij, met dit wichtig verschil van tijdelijk goed, eene voegelijke portuur zijn voor den eenigen zoon van Omaer Everwijn?"

»O! mijnheer de Villiers," hernam Charles met vuur, »waar denkt gij aan! Gij wilt uw luisterrijk verleden ter zijde zetten, en mijne ouders zouden niet met blijdschap in de schaal leggen, wat hun te beurt viel, om de ongelijkheid te effenen! En wat mij belangt — ik vraag alleen naar het hart van uwe beminnenswaardige dochter, en zoo het voordeel van ruime middelen aan mijne zijde is, dan acht ik dit een groot voorrecht, omdat het mij daardoor vergund is zonder bijbedenkingen den drang van mijn hart te mogen volgen en het geluk te hebben alles wat ik eenmaal bezitten zal met mijne echtgenoote te deelen. O! geloof mij toch, Edele Heer, laat dat u geen bezwaar zijn; mijne ouders beschouwen uwe Suzanne reeds als hunne geliefde dochter; in het briefje aan mevrouwe uwe echtgenoote is er zelfs sprake van, dat zij na mijn vertrek eenigen tijd te hunnen huize zou komen doorbrengen, en wat den heer van Baersse en zijn gade belangt — zij beiden gaven mij de hoop, dat mijn dokterstitel, als ik dien verkregen zou hebben, bij u volstaan zou kunnen om als schoonzoon te worden aangenomen."

De Villiers had met een zeker welgevallen naar de hartstochtelijke pleitrede geluisterd, waarmee de jonkman zijne zaak dacht te winnen — nu viel hij in met wat gemaakte strakheid: »Zoodat, waar allen te zamen het al vooraf eens zijn, mij als vader wel niet anders te doen staat dan volgzaam toe te stemmen."

»Moge het toch zijn met uw volle genoegen," hernam Charles opnieuw met wat aarzeling.

»Wel zeker!" sprak nu de Villiers, hem de hand reikend en de zijne hartelijk drukkend. »Ik kon mij geen meer welkomen schoonzoon wenschen. Ik wilde u maar een weinigje plagen; men slaat op een vuursteen om er vonken uit te krijgen. Ik houd van gloed in het vuur der jeugd. Mijne Suzanne is mijn liefste kind,