Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/486

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

moeid geweest, die de opmerkzaamheid ook in den vreemde zeer bijzonder op mij gevestigd hebben."

»Nu ja! als de trouwe raadsman van den Prins, hoogloffelijker gedachtenis, en nog evenzeer de ijverige dienaar en voorstander van zijn huis."

»Ik heb reden om te gelooven dat juist deze bijomstandigheid, die gij in mij prijst, veel heeft bijgedragen om mij bij Leycester in ongunst en verdenking te brengen. Al doet hij zich voor als de vaderlijke vriend van Maurits, hij is naijverig op hem in hooge mate, niet slechts om de hope des volks die zich op den jongeling heeft gevestigd, als den zoon van zijn vader, maar ook om de ambten en waardigheden, waarin men hem reeds heeft gesteld, en waarop Leycester zelf bij zijne overkomst had gerekend. Aan die misrekening gelooft hij dat ik mee schuldig ben, en daarin vergist hij zich niet. Wat in mijn vermogen is geweest, om bij den pensionaris van Rotterdam, nu Advocaat van Holland, mr. Johan van Oldenbarneveld en de andere heeren, die den grootsten invloed uitoefenen op den staat van zaken, in ’t belang van graaf Maurits en van heel het gezin des Prinsen te raden en aan te dringen, dat heb ik beproefd, en niet zonder goed gevolg, al had ik nog meer gewenscht en gewacht, maar Maurits is jong en moet nog bewijzen dat hij de rechtgeaarde zoon zijns vaders is, moet door degelijke diensten zich de liefde en het vertrouwen waardig maken, die hem reeds nu uit consideratie geschonken worden. Daarom, als zijn vriend en door hem zelf gekozen raadsman, wijs ik hem den weg, dien hij daartoe moet inslaan, en daarmee weet ik mij geen gunst te winnen bij den Engelschen graaf, die mij dientengevolge als een partijman, als zijn tegenstander wantrouwt, die zijne belangen zoekt te schaden en hem zelf in een kwaad licht tracht te stellen. Ik zal niet zeggen dat die argwaan geen oorzaak heeft, want ik waarschuw Maurits uit alle macht, zooals ik mijn plicht acht, tegen het sirenengezang van Elisabet’s gunsteling, die zich zoo innemend weet voor te doen, als hij dit zijn belang acht, dat een jong heer, die nog weinig ervaring en menschenkennis heeft, er licht door bedrogen en medegesleept kan worden. En het is niet in ’t belang van Oranje’s zoon, zich aan de zijde van Leycester te scharen, waar de kracht zijner partij, zijne uitzichten voor de toe komst en zijn welstand voor het tegenwoordige moeten gezocht