Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/504

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hem hier op beteren voet zou brengen een luim van Elisabeth, die hem beveelt op zijn post te blijven; ik weet voor zeker dat hij twee zijner vertrouwelingen naar Greenwich heeft gezonden, om op dit punt haar wil te verstaan in elk geval moet hij dien gunstigen of ongunstigen wind uit Engeland afwachten, of wel rekent hij nog op zijn aanhang onder het volk, die eene omkeering zou kunnen daarstellen te zijnen gunste en Hunne Hoogmogenden verplichten hem te wille te zijn en hem meer gezags en beter steun te geven. Een deel van het krijgsvolk is aan zijne zijde, en heeft hem den eed gedaan; dus gesteund, zou hij nog wel kans hebben zich een tijdlang staande te houden, zonderling te Vlissingen, waar lord Russell hem ten dienste staat met het Engelsch garnizoen; en zoo kon zijn oponthoud dáár juist wel van langeren duur worden dan hij nu voorwendt."

»Zijn schrijven gaf mij reeds terstond dien indruk. Of waartoe te klagen dat zijn vroeger logies te Vlissingen hem zoo weinig comfort aanbood, als men alleen op den eersten gunstigen wind wacht om zich in te schepen! Als men Vlissingen kiest boven Middelburg, om dichter bij de vloot te zijn, dan vraagt men niet het meest naar gemak of ruimte. Neen! ik zag het terstond in als gij, mijn vriend; de Graaf is voornemens, onder welk pretext dan ook, met wie weet welke plannen, zich zoo lang doenlijk in Zeeland, op Walcheren, op te houden en daartoe kiest hij Vlissingen, de pandstad der Koningin, en niet Middelburg, waar de oude abdij hem ten dienste staat; daartoe wenscht hij mijn huis voor zich en zijn talrijk gevolg, waar hij ruime zalen vindt voor recepties en audientiën, waar hij de vertrekken, die ik zoo goed mogelijk heb laten inrichten, voor zijn persoonlijk gebruik kan nemen, om de overigen te huisvesten zooals best gaat; en omdat ik dit voorzag, begreep ik hem te moeten voorkomen en nam ras het besluit mijn brief achterna te reizen, en zoo ziet gij mij hier allereerst bij u, naar wien ik zeer verlangende was."

»Hoogst vereerd neen! dankbaar en verblijd mijne lieve geëerde vrouwe te zien," sprak de Villiers, na eene hoffelijke buiging, »maar houd mij de opmerking ten goede: Is dit niet een coup de tête, die bij nader inzien wat gewaagd kan schijnen?"

»Men weet, dat ik mij noode in Holland ophoude. Is er iets vreemds in, dat ik naar Zeeland reize?"