Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/514

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

willigheid, want ik wist dat de vriendschap van mijn vorst en, Heer mij nooit zou begeven, dat ik zijn vertrouwde en raadsman mocht blijven in zijne bijzondere aangelegenheden; alleen waar het de publieke zaken gold wist ik uit te wijken om aan Barneveld de voortrede te geven. Dit moest zoo zijn. Ik was het verledene, waarmee men niet meer te rekenen had, hij was het tegenwoordige en de toekomst! Hij kon eischen stellen en verwachtingen voorspiegelen; zijn werkkring was ruim en hij omvatte door zijne eigenaardige organiseerende kracht van uit der Staten vergadering bijkans de geheele staathuishouding; de mijne beperkte zich binnen de vier muren van Oranje\’s schrijfvertrek. Zoo behoorden wij niet bijeen, en na het afsterven des Prinsen staan wij dan ook van elkaar af zoo ver… als toekomst en verleden het moeten zijn."

»En toch zou ik u beiden zoo gaarne vereenigd wenschen. Waarom niet vergeten wat er tusschen ligt en u met den Advocaat verzoend?"

»Er kan geene sprake zijn van verzoening, waar geen twist heeft bestaan! Ik zie in hem den man die den toestand beheerscht en ik misgun hem die hachelijke plaatse niet. Met de belangeloosheid van den grijsaard, wiens rol is afgespeeld, sla ik zijn werken en strijden gade; kon hij slechts gelooven, dat ik het deed zonder wangunst. Hij weet dat ik nòg in het vertrouwen van graaf Maurits deel en diens raadgever ben, en hij is zelfs nog jaloersch van dien invloed; hij ducht dat ik dien tegen hem zal aanwenden. Geheel zonder grond, want ik heb den zoon van Oranje te lief om hem, tegen zijne belangen in, een verkeerden weg op te leiden. Maurits moet zich vast hechten aan dien man, moet zich voorshands zijn bestier, zijne voogdij getroosten, moet naast hem opwassen en rijp worden — niet tegenover hem, dan kunnen zij te zamen veel goeds en groots verrichten ten bate des vaderlands. De Graaf van Leycester weet het maar al te goed, dat ik den jongen zoon van Oranje in die richting heenwijs, en het verzwaart zeker de grieven, ware of vermeende, die deze tegen mij heeft, en waardoor ik zijne ongunst en wantrouwen in hooge mate beloopen heb…"

»Zoodat gij om de gevolgen daarvan te ontgaan, u zonder verwijl naar den Haag moet begeven, eer Leycester in Zeeland aankomt," viel Louise met gevatheid in.