Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/516

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

behooren, maken er geen geheim van, dat hij vuur en vlam blaast tegen u."

»Wie den Graaf eenigszins van nabij kent, weet dat zijn toorn gelukkig stroovuur is, dat schielijk uitbrandt, en daarna komt niet zelden wijzer overleg den boozen wil overwinnen. Van den kortstondigen roes ontnuchterd, ziet die man, die zijn leven heeft doorgebracht aan het hof eener despotieke, wispelturige koningin, en die geleerd heeft zich naar al hare luimen te schikken, en bijgevolg geoefend is in zelfbeheersching, welhaast in dat hij zich zelf veel meer zou schaden dan zijne vijanden, door aan de stem een er ontijdige wraakzucht gehoor te geven. Het is heel wel mogelijk dat Leycester dreigt mij gevangen te laten nemen, zooals indertijd met Paulus Buis is geschied… maar hij zal zich herinneren hoeveel kwaad hij zich zelven heeft gedaan met dien willekeurigen maatregel. Termen om mij met eenigen schijn van recht een crimineel proces aan te doen, bestaan er niet, en al wist hij ze uit te vinden, dan nog zou hij op dit tijdstip van zijn verloren krediet en steeds zinkend gezag, en terwijl hij zijne terugroeping uit Engeland wachtende is, zich toch waarlijk niet meer in opspraak willen brengen door eene daad van despotisme, die voormaals zooveel ergernis heeft gegeven."

»Mijn hemel, hoe kan een man van uwe scherpzinnigheid zoo blind zijn! Moet het dan juist eene openlijke gerechtelijke handeling zijn waarvan hij zich zou bedienen? Is er niet list en, sluipmoord?"

»Maar, mijne lieve vereerde vrouwe! wat ijdele bezorgdheid is dit nu! Is mijn lot en leven dan niet wel betrouwd in Gods hand? Zou het wel van christelijken moed, wel voor de waardigheid eens edelmans getuigen, zoo ieder vermoeden van eens anders onchristelijke wraakplannen ons op de vlucht joeg?"

»Helaas! christenmoed en edele fierheid, wat baten zij tegen dolk of pistool!" riep de Prinses uit op smartelijken toon, met trillende lippen. »Hoe worde ik er telkens aan herinnerd," ging zij voort, terwijl zij verbleekte bij die herinnering, en den zakdoek voor de oogen bracht om de tranen te verbergen die aanvingen te vloeien. Zij kon niet voortgaan, maar een diepe zucht alleen getuigde van ’t geen er in haar omging.

»Waarom ook te hechten aan losse geruchten, die zulke smartelijke herinneringen oproepert," sprak de Villiers half meewarig,