Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/529

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hij zijne consciëntie geruststellen met den liefdeplicht jegens een collega, en de verzachtende omstandigheid dat deze hem naar Middelburg riep en niet naar Vlissingen, waar hij beloofd had zich niet te vertoonen.

Noch zijne lievelingsdochter Suzanne, noch mevrouw Jeanne, zijne echtgenoote, verzetten er zich dus tegen, toen hij, een half uur na het briefje te hebben ontvangen, omstreeks drie ure in den namiddag, dicht in zijn mantel gewikkeld, den tocht naar Middelburg aanvaardde, te voet, want de heerweg — nog niet bestraat — was door de stortregens, afgewisseld door losse Novembersneeuw, tot zulk een week moeras geworden, dat er geen denken aan was er te paard door te komen. Het voetpad daaren tegen was vrij wel te gaan, daar het, schoon op primitieve wijze, bestraat was met keien en klinkers, niet al te geregeld, maar toch stevig genoeg vastgelegd, om den wandelaar een steun voor den voet te bieden.

De Villiers, het hoofd met een breedgeranden vilthoed gedekt, en met sterke laarzen geschoeid, betrad het met rustigen en geregelden stap, zooals iemand die, zonder zich te overhaasten, toch schielijk wenscht voort te komen, want de vochtige lucht, en nu en dan een ijzige windvlaag, maakten de wandeling niet tot een pleiziertocht. Daarbij had het landschap, door de kale boom en heen gezien, in dit seizoen niets aantrekkelijks. De weiden waren verlaten, de akkers, waarin in een gunstiger jaargetijde steeds zoo ijverig, en met zoo trouwe zorge werd geploegd en geëgd en gewied door den Zeeuwschen landman, waren nu als ter prooi gegeven aan ’t geen de elementen goed vonden ervan te maken, nu eens een sneeuwveld met een ijskorst, dan weer een drassigen poel. Ook was er, zoo ver het oog reikte, geen levend wezen te zien; op dit uur zaten de landbewoners te rusten rondom hun breede schouw, of hielden zich in den stal op bij hunne koeien. Niets lokte hen naar buiten. Toch had de Heer van Westhoven pas eenige schreden gedaan op het voetpad, of er schoot in vliegende vaart een persoon rakelings langs hem heen, die zeker te veel haast had om hem te groeten, wat in den regel geen dorpeling zou hebben nagelaten.

»Ha! dat’s weer Teunis de strooper," sprak de Villiers in zich zelven, terwijl hij hem voor zich uit zag snellen; »zeker hield hij zich ergens in de manteling verscholen, en werd door mijn jacht-