Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/533

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»want ik voer geen wapen, dan dat eene, dat ik niet kàn afleggen."

»Welk wapen mag dat zijn?" vroeg de Engelschman verrast en getroffen door de plechtige en welluidende stem, die hem deze zonderlinge verzekering gaf.

Tot antwoord nam. de l’Oyseleur zijn hoed af, wiens breede, slap neerhangende rand zijn voorhoofd en oogen bedekt hield.

Toen, den vasten, ernstigen blik, waaruit onversaagdheid en wilskracht spraken, op den Engelschman vestigend, hernam hij:

»Dat wapen, dat ik niet wil en niet kan afleggen, is het vaste vertrouwen, dat geen mensch mij in leven of vrijheid schaden kan, tenzij God de Heer zelf hem daartoe de macht verleent! Die macht hebt gij niet over mij, want zij die u zenden plegen ongerechtigheid en de Heere God kan niet zijn aan de zijde van het onrecht." Al sprekende hield l’Oyseleur de oogen onafgewend op den Engelschman gericht, als de dierentemmer die een wild beest tot onderwerping brengt met den blik; en werkelijk de officier, die wel de oogen had willen neerslaan, voelde zich zijns ondanks gedwongen, door iets machtiger dan zijn wil om, ze op den spreker te vestigen, als overheerd, als door betoovering aan diens blik geboeid, als gebiologeerd zou men in onzen tijd zeggen; het was ook of er magnetische kracht van dien blik uitging, die zijn tegenstander dwong zich aan zijn wil te onderwerpen. Dat bleek uit zijn antwoord, toen de Villiers zweeg. Zacht mompelend, en als genoodzaakt te spreken wat hij niet wilde, hernam hij: »Zoo er onrecht gepleegd word, ben ik niet schuldig. Mylord Russell moet dat verantwoorden…"

»Lord Russell," herhaalde l’Oyseleur, reeds zeker van zijn triomf en zijn hoed weer opzettend: »Zoo, is het deze die u op mij afzendt? en wel op zulk een onhoffelijke wijze!"

De Engelsche officier haalde zijn schouders op, en met weifelende stem, als trachtte hij zich te verontschuldigen, antwoordde hij: »Mylord is mijn opperhoofd, ik moet mijn plicht doen."

»Gij hebt gelijk, mijnheer! men moet altijd zijn plicht doen; slechts zijn er gevallen waarin het twijfelachtig kan zijn, wat de plicht gebiedt. Hoe is uw naam?"

»Henry Ratley," antwoordde de Engelschman, die vergat, dat zijn arrestant van rol verwisselde, en hem in ’t verhoor nam.

»Welnu dan, Sir Henry, sinds ik weet, dat het hier geene aan-