Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/542

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

heeren zoo rustig samen sprekende denzelfden tred zagen houden, begrepen zij dat er volkomen overeenstemming moest heerschen en dachten wel te doen ook maar te volgen.

»Gij zult mij toestaan u binnen Middelburg te vergezellen?" hervatte Sir Henry, nadat zij een tijdlang zwijgend waren voortgegaan.

»Zooals gij verkiest! ofschoon het wat vreemd zal staan, als ik ziekenbezoek breng onder ’t geleide van een Engelsch officier…"

»Hoe vreemd het ook schijne, het kan niet anders. Ik ben er voor aansprakelijk dat gij nog heden te Vlissingen komt. Zoo de weg u te lang valt, zullen wij een wagen nemen."

»Dit voor u zelven, ik ben een krasse looper, maar ik stel er u voor aansprakelijk, dat ik morgen avond voor de Waalsche gemeente kan optreden, denk daarop," sprak l’Oyseleur schertsenderwijze.

»In dàt geval zal ik onder uw gehoor zijn."

»Ik hoop dat het u niet aan opgewektheid daartoe zal ontbreken."

»Wat dat betreft, ik zou u heel graag eens hooren. Gij moet buitengemeene gaven hebben, ik ben er zeker van."

»Wat zal ik u zeggen? Ik geloof wel eenige gaven voor den kansel te hebben, maar er behoort meer toe dan deze uiterlijkheden om eene gemeente te stichten en haar te geven wat zij van een voorganger eischen mag. Men moet allereerst zelf overtuigd zijn, wil men anderen tot de Waarheid leiden; eerst zelf het kruis gedragen hebben, dat men anderen wil helpen verlichten, zelf den strijd des levens gekend hebben, waartoe men anderen oproept, waarin men anderen wil sterken. Iedere prediking moet uitgaan uit het eigen hart en rusten op ervaringen van zich zelven; en kennis van den mensch, van alles wat de menschen zijn, of niet zijn. En juist dit laatste mag ik zeggen het mijne te wezen. Ik ben door allerlei diepte heengegaan, heb menige hoogte beklommen en heb van beneden naar boven — van boven naar beneden leeren zien."

»Zeker, gij moet ongewone lotgevallen hebben gehad, mijnheer. Zoudt gij mij niet een en ander daarvan willen vertellen om den weg te korten?" viel Sir Henry in.

»Volgaarne; ik ben u dat schuldig, sinds het om mij is dat gij