Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/546

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zich zoo had laten beetnemen, maar gelukkig was hij niet een van die domme, in hun onverstand doordravende Engelschen, zooals er maar al te veel in Leycester’s gevolg waren overgekomen, die als de dolle stier in blinde woede voorthollen. Hij trok af met zijn volk en ondanks zijn toorn en teleurstelling, kwamen hem enkele gezegden en waarschuwingen van de Villiers in de gedachten, die hem tot berusting stemden in het ontsnappen van zijne prooi. Ware het niet geweest om de vreeze van Leycester, en bovenal voor de ontvangst die hem bij lord Russell wachtte, hij zou er niet verre van af geweest zijn zich te verheugen dat de man, die hem groote achting en belangstelling had ingeboezemd, aan het lot ontkomen was ’t welk hem te Vlissingen wachtte. Hij kon het hem vergeven dat hij zich niet als een onnoozele duif had laten plukken, maar zich te weer had gesteld door het zedelijk overwicht dat hem eigen was. Werkelijk had l’Oyseleur, zooals zijn naam luidde, den Vogelaar gespeeld, die door zijn zoet gefluit, niet kleine vogeltjes in het net had gelokt, maar den roofvogel, welke op hem neergeschoten was, in zijn eigen strik had verward.

De woede van lord Russell was onbeschrijflijk, toen hij zijn volk zonder de aangewezen prooi zag terugkeeren. Noch harde woorden, noch een streng arrest werden Sir Henry gespaard, en de gouverneur van Vlissingen had zelfs in zijn ijver voor Leycester’s zaak de onbeschaamdheid om van den magistraat van Middelburg bij brief en bode de uitlevering te vorderen van »zijn gevangene," met wien hij iets in ’t particulier had uit te maken.

»Maar," zegt Van Reid, die ons dit voorval het uitvoerigst mededeelt, »die van Middelburg waren niet gewoon met overleveringe van onschuldigen groote heeren te believen."

En al hadden zij die gewoonte gehad, toch zouden zij in dezen wel eene uitzondering hebben gemaakt, want behalve dat de schoonzoon van de Villiers tot den magistraat behoorde, had hij daarin zelf ook zijne vrienden en was er onder kerkelijken en burgers een algemeen bekend en geacht persoon.

Zoo de Villiers, wat wij niet kunnen verzekeren, des anderen daags nog de gewenschte liefdebeurt voor zijn vriend d’Outreleau heeft vervuld, zal de gemeente zeker in vollen getale zijn opgekomen en zijn eerste woord zal wel een juichtoon zijn geweest