Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/547

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

en een vurig dankgebed voor eene zoo merkwaardige uitredding, waarmee zijn gehoor van harte zal hebben ingestemd.

Vooreerst bleef de Villiers bij zijn schoonzoon en dochter, waar hij veilig was onder de bescherming van den Middelburgschen magistraat. De Prinses had genoegzaam gelegenheid hem daar te komen bezoeken, en zoo haar bij ’t eerste wederzien een verwijt op de tong lag, dat hij hare waarschuwing niet ernstig had opgevat, zal zij dat toch hebben teruggehouden in hare blijdschap over zijne bevrijding.

Dat de aanslag nog iets meer te beteekenen had gehad dan eene daad van wrok en vijandschap tegen de Villiers, bleek welhaast uit de slecht beraden handelwijze van Leycester, toen deze te Vlissingen was aangekomen. Hij hoopte Walcheren onder zijn particulier gezag te brengen, en begon met Veere te willen bemachtigen, waarover Maurits als erfgenaam van het markiezaat Heer was. Hij vleide en liefkoosde den magistraat van Veere en bood aan zich in hunne stad te vestigen. Dit werd heuschelijk afgeweerd, maar de overste en kapiteins van het krijgsvolk werden toch overgehaald om den Graaf dien bijzonderen eed te doen, waarvan Maurits en de Staten later zooveel last hadden. Dat de Villiers de man was, die met grooten ijver en scherpzinnigheid over de rechten en bezittingen van den jongen stadhouder van Holland en Zeeland waakte, en vooral in die laatste provincie nog genoeg invloed wist te oefenen, was Leycester door veelzijdige ondervinding bekend. Dezen uit den weg te ruimen en op de eene of andere wijze onschadelijk te maken, was bijgevolg de toeleg, waarin hij zich teleurgesteld zag, als in zoo menigen anderen. De Villiers, op vrije voeten gebleven, zal ook van uit Middelburg wel het mogelijke gedaan hebben, om den magistraat van Veere tegen de lokstem van den Graaf te waarschuwen, die hen van Maurits afvallig wilde maken.

Wie het Veere van onze dagen kent, glimlacht wellicht bij de gedachte; dat er nog strijd kon bestaan over die reeks van ledigstaande en vervallen huizen, waar doodschheid en verlatenheid heerschen op de straten, als in eene woestijn; maar in de dagen van Maurits en Leycester, ja, tot op den tijd van Willem III toe, was Veere nog eene stad in vollen bloei en gansch niet zonder invloed onder de Zeeuwsche steden, en wie slechts op hare groote kerk en haar prachtvol middeleeuwsch stadhuis staart,