Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/550

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

goêgemeenten en ingezetenen altijd in hare genadige en gunstige recommandatie te houden," werd deze commissie bestaande uit de predikanten Wernerus Helmichius van Utrecht, Nicolaï en Daniël de Dieu van Vlissingen, door de Villiers aan Walsingham gerecommandeerd en hun brieven van dezen medegegeven aan monsieur de la Fontayne, een Fransch predikant, die op Leycester zekeren invloed placht te oefenen en dezen naar Engeland was gevolgd.

De gezant der Staten, mr. Jacob Orteli, schrijft aangaande dit kerkelijk gezantschap aan Oldenbarneveld, dat hij de kerkdienaren die het uitmaakten, wel ten hove had ontmoet, doch dat zij hem niet aanspraken, en dat zij, toen de predikant de la Fontayne hen daarvan de reden vroeg en zich verwonderde, dat zij hem de oorzaak van hunne komst en gelegenheid van alles niet hadden gecommuniceerd, zij ten antwoord gaven, dat mijnheer de Villiers hun dat afgeraden had, »vermits het niet zoude schijnen dat zij de zaken van State en van den Lande met particuliere wilden vermengen." Zij hielden zich nauwgezet aan dezen raad, hoewel zij er toch geen goede vruchten van zouden plukken, want zij deden de ervaring op, dat het krediet van de Villiers aan het Engelsche hof niet groot was! Dat is niet te verwonderen; het berustte op Walsingham en lord Huntingdon, die beiden ernstig en oprecht voor de zaak der religievrijheid in het buitenland ijverden, terwijl hunne koningin, die Leycester opnieuw in hooge gunst had genomen, zeer weinig gezind was om ter wille van »de ondankbare Nederlanders" de mogelijke kans op een goeden vrede te laten glippen. Ook schreef mr., Jacob Orteli, die geen nieuweling was, aan zijn meester: »Ik had hun wel vooruit kunnen zeggen hoe het antwoord zou luiden, en dat ze zich de moeite hadden kunnen sparen." Kortom, de zending mislukte en wellicht waren er onder hen die het aan de Villiers weten, alsof hij iets anders in zijne macht had gehad dan hun goeden raad te geven. Wernerus Helmichius echter, een vroom en schrander man, zal wel anders hebben geoordeeld, hoewel hij zelf zeer weinig heusch door de Koningin was ontvangen; hij wist maar al te goed dat men op prinsen noch prinsessen zijn vertrouwen moet stellen, en zijn handdruk aan de Villiers, toen hij van dezen afscheid nam, zal er niet minder hartelijk om geweest zijn.