Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/551

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Deze bleef werken zoolang het voor hem dag was, en liet zich niet ontmoedigen door eene teleurstelling meer of minder.

In Augustus 1590 schreef hij aan Maurits een belangrijken brief over het voorstel van de la Nolle, den beroemden Bras-de-fer, die er over dacht om in Nederlandschen dienst te treden, en die aan drie personen raad had gevraagd eer hij tot dien stap overging: aan lord Walsingham, aan St. Aldegonde en aan de Villiers.

De eerste had hem verzekerd dat de Koningin dat ongetwijfeld wel goed zou vinden, de ander meende het hem te moeten afraden, in de meening dat de tegenwoordigheid van den Franschen krijgsheld minder noodzakelijk zou zijn in de Geünieerde Provinciën dan wel in Frankrijk, »parceque Votre Excellence et autres jeunes seigneurs ses parents commençaient à bien entendre le fait de la guerre, et s’y exercer tellement, dat men er een de la Noue best kon ontberen! Maar, vervolgt de Villiers, toen St. Aldegonde zoo sprak, wist hij niet wat ik weet, dat door U we Excellentie en zelfs door de Staten zijne diensten zeer werden gewenscht; alleen ik heb hem voorgehouden, dat hij boven alles overwegen moest waar hij den koning van Spanje de meeste afbreuk zou kunnen doen, en dan geloof ik (vervolgt hij) dat deze heer en zijns gelijken vooreerst in Frankrijk moeten blijven, waarmee zij tegelijk dit land grooten dienst zouden doen door den koning van Spanje in geld en in manschap schade toe te brengen en dat zonder de grenzen over te gaan." Alvorens zijne partij te kiezen, moest de la Noue echter nog het goedvinden des Konings (Hendrik IV) vragen en, zoo deze er in bewilligde, zich verzekeren dat hij de heeren Staten welkom zou zijn, want het kon hier niet de vraag zijn hoe enkele personen uit de Staten er over dachten in hun particulier, maar hoe het door de Generaliteit werd opgenomen, en of deze reeds had voorzien in het ambt van Maarschalk, dat door den heer de Villiers maar tijdelijk was bediend. Daarenboven moest de la Noue niet al te veel hechten aan den raad en de vriendschap van den heer Walsingham of van eenig ander Epgelsch heer, want het ging niet door, dat hun gevoelen overeenkomstig zou zijn, met den wil der Koningin, »qui empêchera toujours qu’ aucun seigneur françois vienne par de ça !" Men ziet het, de Villiers loopt er niet losjes overheen, als men hem om raad vraagt; de oude raadsman van Wil-