Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/156

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hoewel niet als onpartijdige, had toegezien, op eenmaal uitriep: O Hemel! houd op, Mijnheer de Ridder! houd op! het wilde dier, denk op het wilde dier!…

Werkelijk hadden beide strijders in de hitte van hunne worsteling vergeten, dat het terrein, waarop zij streden, tot de diergaarde behoorde, en dat iedere stap achterwaarts eene schrede nader was aan den prachtigen kerker, waarin deze vorsten des wouds en der wildernissen bewaard werden, wel achter stevige ijzeren traliën, maar die toch niet zoo eng waren, of ze konden den breed en klauw er door heen slaan, meest tot groot vermaak der toeschouwers en toeschouweressen, die er met opzet naar gingen zien, en zich op behoorlijken afstand hielden, maar nu tot gevaar van de l’Espine, naar wiens hals een geelbruine, forsche leeuwenklauw, wel van scherpe nagels voorzien, zich uitstak op het oogenblik, dat Prins Robert den kreet slaakte. Wij gelooven niet, dat het dier juist als krijgsgevangene van den Prins van Oranje zich tot bondgenoot stelde van den Hollandschen Diedrik, maar eerder, dat de nabijheid van het goudblonde haar des Franschen jongelings en de ranke hals, waarlangs het heengolfde, voor dien koning der dieren een natuurlijke aantrekkelijkheid had, en men weet hoe wis hunne grepen zijn, zelfs door luim ingegeven, en nog ééne zulke achterwaartsche beweging, als waartoe Diedrik zijne partij reeds zoo veelmalen had gedwongen, nog één enkele schok slechts, onder de worsteling, die het hoofd op den hals tot eene achterwaartsche beweging dwong, en de sierlijke gestalte van den bevalligsten jongen edelman van Maria’s hof was een misvormd lijk! Opmerkzaam geworden door den kreet van het kind, zag Diedrik het vreeselijk gevaar, waarin zijn vijand verkeerde; verschrikt als had de greep hem zelven gedreigd, trok hij den tengeren Ridder met een forschen ruk naar zich toe, terwijl hij zeide:

— Neen, voorwaar! die interventie is mij te geweldig, een zulken bijstand neme ik niet aan.

De Ridder was gered, eer hij bewustheid had van hetgeen hem had gedreigd; verwonderd over die plotselinge verandering in de strijdwijze van zijne partij, zag hij om, en rilde toen hij begreep, waaraan hij ontkomen was; een sterken vijand had hij