Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/403

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zij voortaan hare plaats zoude hebben aan zijne zijde, en waar zij nu de hulde en de begroetingen van de senatoren, van de andere edelen, van de edelvrouwen en van de hooge krijgshoofden had door te staan. Door te staan, zeggen wij met opzet, want mogen voor iedere bruid, voor eene vorstelijke bovenal, die begroetingen, welgemeend of verdacht, eene zware geduldsbeproeving zijn, eene lastige uitwendige afleiding, waar geheel hare ziel zich in eigen gepeinzen, in eigen gevoel zou willen oplossen, daar was het Felicia eene gruwzame marteling, die ze moest aannemen niet enkel met de bewustheid van een gedwongen band, waaraan haar hart vreemd was, maar met den zwaarderen last eener voorbedachte trouweloosheid in de ziel, tegenover den man, die haar trouwe zwoer uit de gansche volheid van zijn hart; want zeker mocht het geweest zijn, dat hare onmetelijke fortuin, en de rang, dien men haar geschonken had in de republiek, het eerst het oog van den vorst op Felicia Manolessa hadden gericht; — het hart van den man was ontwaakt — bij het staren op de schoone weeze, en zijn verstand had in haar eigenschappen en deugden opgemerkt, die zijn gemoed met teedere liefde voor haar hadden bezield. Uit het oog van den bruidegom sprak nu zelfs hartstocht. De Doge Nicolaas Trono was een man van even veertig jaar, van zoo moedige en fiere gestalte, dat hij het purper en hermelijn, noch de simarra van goud brocade noodig had, om zich als vorst te doen kennen. Zijn blik was stout en gebiedend, maar toch door iets zachtaardigs getemperd, dat zijne vijanden list noemden, zijne vleiers als vorstelijke minzaamheid prezen, maar dat door eene vrouw, die zich geliefd wist, begrepen moest worden als een glimp van diep gevoel. Deze Vorst was in zijne eerste jeugd onder de beminnelijkste jonge edellieden mede gerekend; als man van rijperen leeftijd, had hij andere aanspraken, maar behoefde de vroegere nog niet op te geven. Wat zou hij zich vrij en gelukkig hebben gevoeld, die edele en schrandere Nicolaas, met deze bruid aan den arm, zoo de phrygische vrijheidsmuts, omgeven met den hertogelijken hoofdband, hem niet de slapen had gedrukt, zoo hij in zijn onmetelijk paleis, dat hem tegen geene bespieding, tegen geene verdeemoediging vrijplaats bood, niet als een gevangene was geweest, in den ruimsten en toch onverbreekbaar-