Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/406

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

eene deur te zijn, die zich opende. Felicia trad binnen op een wenk van den Doge, die zelf haastig volgde; zij bevonden zich in een klein achtkant kabinet, geheel samengesteld uit marmeren paneelen met goud ingelijst en dat geene andere meubelen had dan een purper fluweelen divan, die het geheele vertrek rond omgaf, en eene hoektafel van porphyrsteen, waarop een zilveren luchter stond, wiens drie armen brandende waskaarsen droegen. — Dit kleine plekje, sprak Nicolaas Trono, is het eenige in dit onmetelijk paleis, waar ik mij volkomen vrij weet en onbespied. Uit dit vertrouwen, dat ik mijne bruid schenke, kunt gij oordeelen, signora, van mijne hoogachting… vervolgde hij, terwijl hij haar uitnoodigde zich op de zachte kussens neer te zetten.

— Het geheim Uwer Doorluchtigheid is veilig bij mij, antwoordde Felicia, uwe hoogachting heb ik nog niet verdiend, heer! schenk ze mij dus nog niet…

— Eerst wil ik trachten uwe liefde te verdienen, hernam hij zacht innemend, en wilde hare hand vatten; zij trok die wat verschrikt terug.

— Liefde! sprak zij, Monsignor! liefde tusschen ons? Gij herinnert u dan niet meer wat ik u gezegd heb?

— Ja, mijn kind, hernam hij, ik herinner mij dat, maar zelfs zonder die bekentenis van u, zou ik weten, dat, waar eene jonkvrouw van zeventien jaar een man van veertig tot echtgenoot wordt toegevoegd, zij niet begint met dien hartstocht, dien zij alleen als liefde begrijpt; maar ik weet ook dat hare genegenheid gewonnen kan worden door een man; waargeen sterkere bewijzen van tegenzin en minachting gegeven zijn door eene dame, dan de uwe aan mij, daar mag een man zich vleien eenmaal te winnen, wat hij niet vooruit als een recht heeft geeischt.

— Vlei u niet, heer, ik acht u te hoog dan dat uwe teleurstelling mij niet te diep grieven zou; en het is onmogelijk, wel zeker onmogelijk…

— Ook niet, indien ik al uwe wenschen dus trachtte te bevredigen, als dien eenen, dien ik in het diepste uwer ziel heb gelezen en dien gij toch niet hebt uitgesproken, hernam hij, opstaande, en van de tafel een perkament opnemende, waaraan