Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/412

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Felicia huiverde, en zag met zichtbaren angst op haar geliefde, die haar bemoedigde door een rustigen glimlach en die hare handen in de zijne nam, om door zijne liefkoozingen hare onrust te weren. Hij deed dit ten aanzien van den strengen avogador en als een recht, dat hij nam zonder schroom, misschien met de bijgedachte dat het hem in ’t eind niet geschonken werd.

Men denkt zich licht het gesprek dier gelieven, vol zoetheid maar ook met onrust doormengd. De avogador scheen met goedwilligheid te berusten in hun fluisterend onderhoud, althans hij stoorde het door geen woord, en zelfs door geen blik; want hij had zich geplaatst met den rug naar hen toe, als om uit te zien naar het heerlijk nachttooneel der glinsterende maan en sterren aan de heldere avondlucht, teruggekaatst in de blauwe diepte van het kanaal, daarbij scheen hij van tijd tot tijd door gebaren zijne bevelen te geven aan den eersten gondelier.

Eindelijk zag Manfrede ook naar buiten, en riep met eenige verwondering: — Zonderling! wij zijn in ’t kanaal van het eiland St. Lazare, bij de fondaco der Armeniërs… zou dit niet eene vergissing wezen van den gondelier?

— Neen, want wij zijn waar wij moeten komen, en de gondel nadert reeds de kaai… Vaarwel, signor Manfrede; wat de machtigen van u willen zal u gezegd worden door den man, die daar tot u komt.

En de avogador del Comun wees op een persoon in Armenisch gewaad, die op de kleine kade heen en weder liep, en nu hij de gondel zag, tot hen kwam, door gebaren uitnoodigende aan wal te komen. Felicia en Manfrede volgden die noodiging, maar de avogador groette hen met de hand, en stapte over in eene kleine bark van vreemd fatsoen, slechts door één barcarol gevoerd, en zonder lantaarn, die hem daar had opgewacht, en hem nu met vogelvlugheid wegvoerde. Eene wijle beschouwde de Armeniër Felicia met ernstige oplettendheid, toen sprak hij levendig, Manfrede aanziende:

— De signora is zoo schoon, dat ik mij de volkomene onderwerping van haar cavaliero begrijp, want, niet waar, signor Mantrede — Manfredi — van uwe onderwerping aan de geheimzinnigen zijn wij zeker?