Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/102

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

niet voor u, dan toch voor deze allen. Maar niet nu — morgen! Gij kunt u voorbereiden. Morgen, in dit slot, als de Edele Vrouw mij eene plaats verleent, of daarbuiten, als gij mij die weet aan te wijzen, en deze Edele Heeren en Vrouwen zich daarnevens voegen willen om te hooren. En neem te uwer hulpe wie van uwe broederschap gij het schranderste keurt. Want waarlijk, ik vrees hen niet. Want mijne kracht is niet uit mij! en ik steun niet op mij zelven; maar de Geest zal met mij zijn, en alle menschelijke wijsheid zal klein worden en bleek tegenover de wijsheid, die geput is uit het zuivere en onvervalschte Woord Gods.”

Terwijl de jonge Hervormer sprak, was de zon op haar hoogste standpunt gekomen aan den hemel. Zij vertoonde hare gloeiende schijf nog éénmaal in volle blinkende rondte vóór ze ten dale neigde. Van de plaats, waar hij stond, zag Paul haar door de fijn geruite glasschijven, en met de hand naar het westen wijzende, ging hij voort: »En geloof mij, zoo min als gij dit blinkend licht, dat een werk is van Gods eigen hand, verbannen kunt van de aarde, omdat gij het den rug toewendt en er de oogen voor sluit; zoo min alle vereenigde menschenkracht eene enkele zijner stralen kan doen verschieten of verbleeken; zoo min zult gij of de uwen het licht verduisteren, dat is ontstoken te Wittenberg aan de Goddelijke fakkel van het Evangelie.”

Toen hij deze woorden geuit had, met al de klem die ze vorderden, en met al de overtuiging, waarmede hij ze dacht, wendde Paul zich af, als iemand, die besloten is om verder niet meer te spreken.

Deze herinnering aan de zon had, behalve den indruk, dien ze noodwendig maken moest, nog een ander gevolg. Zij bracht den gasten te binnen, hoever reeds de dag was verloopen.

En schielijk zochten aller oogen de gastvrouw, om afscheid te nemen. »Enriquez! boodschap Mevrouwe, dat de gasten vertrekken: en gij, Berthold! vul het waschbekken en breng de handdweilen,” sprak Teresia, hoogst verblijd, dat zij een eind zag aan hare marteling: »de vrienden zullen toch niet gaan zonder zich de handen te hebben afgedroogd.”