Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/122

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

een boek van haren schoot vallen, dat geopend bleef liggen. Johanna raapte het snel op, kuste het met hartstocht, en wierp zich toen in de armen der Jonkvrouw met den uitroep: »wij zijn zusters!”

Daarop schielijk een werkje, in hoornen band, te voorschijn halende uit de tasch, die aan eene zilveren keten haar ter zijde hing, reikte zij het Paul over met dit woord: »Zie! dit werk van den Meester is het laatst tot ons gekomen!”

»Van waar? van waar?” vroeg deze met geestdrift.

»Van uit zijn Patmos, zooals hij den Wartburg noemt, bij wijze van beeldspraak!”

»Heilige God! hij is dan gevangen op den Wartburg?”

»Gevangen? Neen, onder de veilige bescherming van den Saksischen Keurvorst. Gij wist dat dan niet!”

»Ik hoorde niets meer van hem, na zijne gewelddadige schaking, waarbij ik tegenwoordig was. Sinds dien tijd heeft onrust over zijn lot mijn hart gefolterd, en alleen de overtuiging, dat het zóó niet met hem eindigen kont dat God zijne kinderen niet zóó zoude verlaten, hield in mij de hoop opgericht.”

Ottelijne bekwam nog niet van hare verbazing in Aernoud’s zuster eene Evangelische te vinden, en eene Evangelische, die zoo moedig en zoo vrij voor haar gevoelen uitkwam tegenover twee menschen, die haar nog zoo vreemd waren. Zij kon niet weten, dat de onrust zelve van haren Aernoud die ontknooping had voorbereid.

Men denke het in, hoe die menschen nu verder samenstemden!

En nu, werpen wij eenen blik op haar, die wij bij deze enkele handeling reeds zoo zonderling vonden. Ook te gelijk zal ons eenige kennis toekomen van Aernoud’s ouderlijk huis.

Volgens de afgesproken regels mocht Johanna schoon zijn, alleen een fantastische smaak kon haar bevallig vinden. Zij had dezelfde scherpe, sterk sprekende trekken van haren broeder, zonder ééne verzachting van vrouwelijke liefelijkheid. Haar groot zwart oog verzengde wie het aanstaarde, en scheen ongeschikt om zich ooit onder het zwart satijn der wimpers