Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/128

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zinnige troost der wrake was haar ontzegd: zij had zich zelve prijsgegeven, zoo haar broeder Aernoud of iemand der haren eene vergelding had gezocht voor het listige indringen in hunne zaak. Dit juist had de Antwerpenaar begrepen en gewild. Ook bood hij met koele onbeschaamdheid, en alsof het eene gewone handelszaak betrof, nog eene vrij middelmatige som, om de fabriek nu evenwel geheel als de zijne te houden. Met overleg der haren, nam vrouw Bakelsze die aan. Men wenschte niet lang met dezen man te onderhandelen: hij was nu toch eenmaal bekend met al de bronnen van toevoer en uitvoer; hij was ingewijd in al de uitkomsten en winsten; al de werklieden had hij voor zich weten te winnen; al de handelsvrienden der Bakelszen waren de zijnen geworden, en daarenboven de Schepen, wiens dochter nu werkelijk zijne bruid was, zoude hem al de macht van zijnen invloed gehandhaafd hebben in de zaak. Toen men had aangenomen, scheen alles afgedaan; maar op Johanna’s fier en licht ontvlambaar gemoed was deze hatelijke krenking neêrgevallen als ziedend lood in eene geopende ader. Nooit had zij geschreid, nooit een woord geuit, dat lijden verried; maar ook had men haar nooit meer zien lachen. Zij was slechts nog trotscher geworden jegens anderen, en nog harder voor haar zelve. Al hare bitterheid sloot zij in zich zelve op. Maar het was wel te vermoeden, dat zij de menschen haatte; dat haar de achting en de liefde van allen onverschillig waren geworden, nu zij de achting en de liefde van eenen enkele niet had kunnen behouden; dat haar geloof aan alle anderen verloren was, omdat een enkele zijn spel had gespeeld met haar goed vertrouwen. Nooit was haar koninklijk hart. recht te huis geweest in de burgerlijke woning der moeder: nu scheen zij met lichaam en ziel daarin eene vreemde. Zij stiet zich aan alles, en allen stieten zich aan haar. Zij was als een dorrende hulst in het midden van eenen vroolijken bloemtuin; als een overgebleven toren van een verwoest dorp, sterk en hoog, maar droef en eenzaam. Eene ziel als de hare zoude zich in onze dagen misschien hebben uitgestort in sombere wanhoopspoëzie, of zich van de wezenlijkheid verwijderd, door de verbeeldingskracht wild laten rondspelen in het ruime rijk der