Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/127

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

mijne eigene zuster tot vrouwe heeft gevraagd, en zelfs mij vrijheid gegeven heeft om tot u te gaan; en gij zijt het geweest, die hem hebt afgezegd: en tot bewijs van de waarheid heeft hij den penning, dien hij om den hals droeg, geruild tegen den mijnen, mij vergunnende alzoo zijne bruid als de mijne te werven.” Men denke zich Johanna, en men denke zich eene grieve als deze! Zelfs onder dien verpletterenden slag behield zij nog de tegenwoordigheid van geest, om haar ongeluk van de zijde op te vatten, waarbij hare vrouwelijke fierheid voor het oog van anderen het minst gekwetst werd: met eene bedaardheid, die eenen storm van hartstochten oversluierde, stemde zij toe, dat zij Machielsen had afgewezen, gelijk zij nu ook dit nieuwe voorstel niet aannam, omdat zij wenschte ongehuwd te blijven. Met dit antwoord zond zij hem heen, en verviel geruimen tijd als in wezenloosheid; maar toen zij zich daaruit ophief, sprak zij, met fonkelende oogen en gloeiende wangen: »Het zal niet gezegd worden, dat Johanna zwak was, om de laagheid van eenen man. Niemand zal weten, dat ik lijde.” Ook verborg zij nog de waarheid voor hare naaste verwanten, en eerst nadat ze een lang en folterend gesprek met Herman had doorgestaan, een gesprek, waarin zij zich overtuigde van de weinige liefde, die hij haar had toegedragen, van de losse koelheid, waarmede hij haar verliet, en van de opzettelijke list, waarmede hij haar had bedrogen, eerst toen zeide zij het den haren, dat Machielsen haren echtgenoot niet worden zou. Zij maakte gebruik van de éénige kans, die deze haar liet, om haar vrouwelijk eergevoel te redden; zij nam den schijn aan van zelve dien knoop te hebben losgewrongen. Maar wat zegt de schijn, als het gekrenkte hart de diepe, wrange waarheid voor altijd blijft omvatten! Het is een zoo zwakke troost voor den zieke, de menigte in de logenachtige meening te zien, dat hij zich wel bevindt. En zoo de lieden, bij wie ze bekend was, meenden, dat Johanna niet leed, dichtten zij haar des te eerder menige ondeugd toe, en menige hardheid, en menige wispelturige luim, als oorzaak van het gebeurde, en de nijd en de wangunst en de laster staken de hoofden op en wapenden de angels der tongen tegen de arme onschuldige, die zonder dat, reeds zooveel te dragen had. Ook zelfs de dubbel-