Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/145

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

komen zijn? En moet ik uwe woorden nemen, zooals ze klonken, dan ontvlucht gij Ottelijne, die u bemint en die gij bemint. Dan hebt gij zelve haar misschien de liefde opgezegd! En toen gij daar ginds dat hart hebt gebroken, Aernoud! hebt gij toen wel aan het uwe gedacht? Rampzalige! weet gij, wat dat is, hopelooze liefde? Meent gij, dat de papen en de paperij, waarvoor gij knielt, en wien gij dit alles ten offer brengt, iets daarvan waard zijn; meent gij, dat zij uwe ziele zullen redden van den dood? Weet gij, dat ze lachen zullen met uwe ellende, dat ze spotten zullen met uwen ijver, met uwe vromigheid, en dat ze de schouders zullen ophalen en u houden als eenen dwaas? Weet gij dat!” En zóó sprekende wilde zij hem binnenvoeren in haar vertrek. Maar hij zeide heftig: »Johanna! zoo gij niet verdoemd wilt zijn, volg mij. De lucht besmet hier met ketterij!”

»Neen, ik volg u niet! neen, ik ga niet van hier; hier is mijne plaats, waar ik blijven zal, al verlaat gij die in onberaden drift en met kleine trouw. Ketterij noemt gij deze nieuwe leere! Bij den heiligsten naam, dien wij kennen, Leo X en zijne aanhang, dát zijn de ketters, en wie hen eeren, dát zijn de dwazen. En wij waren allen blind; maar de heilige man Luther heeft ons leeren zien, en ook mij zijn de oogen geopend.”

»O mijn Heiland! dat had ik vergeten! gij ook!” riep Aernoud met eene hevige uitbarsting van smart, » gij! mij de dierbaarste, mij de allernaaste in het bloed, de naaste ook in het gemoed. Hoe kon ik dit vergeten! Spreek, ongelukkige! zijt gij verleide of verleidster?” En nu was hij haar onwillekeurig gevolgd, daar ze verder ging in de zaal, en plotseling stond de jonkman voor Paul, vroeger door hare hooge en breede gestalte als verborgen.

»O! deze hier!” riep Aernoud, met uitgestrekten vinger en vlammend oog op den Hervormer duidende, »wat vraag ik nog naar verleiding! Ellendige! gij hebt den dood verdiend,” ging hij voort, hem naderende.

»Eerst doodt gij mij,” sprak Johanna, fier tusschen beiden tredende.

»Hij heeft u dan reeds zóóver gebracht, dat gij uw leven