Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/15

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

wien men spijzen voorzet. Stijntje had bekers en eene schenkkan gebracht; menigvuldige plengingen van den zoeten kruiderwijn werden niet gespaard. Het spel baart twist, en het twisten ruwe woorden. Het moet eene zeldzaamheid zijn, zoo een driftig speler uit den lageren stand niet tevens een roekeloos vloeker is. Onze monniken, min beschaafden, in eene eeuw, welke nog op lagen trap stond van gezellige verfijning, maakten geene uitzondering op dezen regel. Zij speelden; zij twistten; zij stieten ergerlijke taal uit. Zij deden meer: zij plaagden Stijntje; zij deden het met die aanmatigende gemeenzaamheid, met die hinderlijke aanrakingen, waarmede ook nog in onze dagen menig laaghartige man dienende vrouwen en herbergmeisjes bejegent, hetzij dan om aardig te schijnen, hetzij om eene meerderheid te toonen welke zóó ten minste gelijkstelling wordt. Daarbij ontbrak het niet aan onderlinge kluchtige toespelingen op hunnen stand, of een dwaas snoeven op de handigheid, waarmede zij heden de vroegmis wisten te ontduiken, om zich een paar uren in ongeoorloofd vermaak te kunnen verlustigen, en dat alles doorspekt met, en verbloemd onder een Latijn, dat zich nu zelfs de claviger van een gymnasium zoude geschaamd hebben. Men denke zich den indruk, welken dit. geven moest op eenen ernstigen en beschaafden toeschouwer, zooals de jongeling was, met wien wij het eerst kennis hebben gemaakt. Lang had zijne lectuur hem van hun ergerlijk gesnap afgeleid, maar al minder en minder werd zijne aandacht, en al meer en meer begonnen zijne bleeke wangen te gloeien; van ingehouden verontwaardiging zwollen hem de aderen op het voorhoofd, een edele toorn tintelde er in zijn oog. Hij las niet meer, hij staarde hen zwijgend aan; maar zijn zwijgen zeide onuitsprekelijk veel.

»En dat zijn toch de lieden, om wier luiheid te voeden wij groote lasten dragen,” fluisterde eindelijk Stijntje half luid tegen haren vader.

Een der monniken had het gehoord. »Hoogst natuurJijk, snibbige deern! gijlieden betaalt, en wij eten; daarvoor geven wij u ook, in Nomen Deus, het brood des levens, en wij leiden u tot de fonteine, die den eeuwigen dorst lescht. Proficiat,