Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/150

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Bourgondië en wij zullen ons niet stellen als scheidsvrouw tusschen berispers en lofredenaars; wij willen alleen opgeven wat wij van hem weten, en hem daarna laten handelen, zooals wij meenen, dat hij kan gehandeld hebben.

Men heeft hem den Goeden bijgenaamd, maar er zijn meer vorsten geweest, wien men ook dat Goede naast den naam geplaatst heeft, en die toch niet zoo geheel goed waren. Gerrit van Nimwegen heeft van hem gezegd dat:

Hij den krijg en onrust heeft gehaat —

en tevens:

Als hij door list en schandelijke treken,
Nog in den krijg onnozel werd verwart,
Wist zijn gedult des vijands magt te breken,
Die hem zoo trots ten strijd had uitgetart.

Maar dat was in een grafschrift, en men heeft grafschriften niet altijd voor waarheid sprekende karakterschetsen erkend. Een oud lied ook weerspreekt hetzelve een weinig, en maakt ons bang voor hem, als zijnde een slecht Kerkvoogd, die:

. . . . Regeerde acht jaren tot ’s lands schaden,
Die zijn’ tijd meer overbragt in kostelijke banketten
Dan in de wapenen.
St. Martijns erfdeel aan vreemde hoven hij verzetten,
De vrije landen met dienstbaarheid hij verpletten:
In de oorlogen was de fortuin zijn stiefmoeder,
Hij overtradt d’ oude costumen, privilegien en wetten.

Maar dat oud lied kan wel gedicht zijn geweest door eenen bitsen tijdgenoot, die, evenals Willem Heda, niet geneigd was, het goede van den man te willen opmerken.

Erasmus heeft hem geprezen, noemende hem: »een Bisschop, niet min roemwaardig door zijne deugdsieraden, dan door den adeldom van zijne voorouders,” maar Erasmus was genoeg man van de wereld, om den Grooten van zijnen tijd kransen toe te werpen, die wat frisscher en voller waren dan ze hun toekwamen; onder anderen, waar hij zijne zeden prijst, zou men er