Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/149

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

van zij gedeeltelijk haren naam ontleende, huisvestte den Heer met zijn Hof. Daar er van dit gansche deftig versterkte Kasteel, behalve een toren en eenig muurwerk en eenig gedeelte van het eigenlijke woonhuis, niets is overgebleven, om met goed recht tot het voorkomen van het geheel te besluiten, zou het mij vrijstaan, dien ouden Vorstenzetel naar verbeeldingslust op te trekken, en er poorten en portalen en zalen en gangen in te dichten, die er waren en niet konden wezen en die toch den lezer voldoen zouden; maar naar ik meene, heeft juister pen dan de mijne vroeger reeds die taak volbracht, en ik zoude in tegenstrijdigheden vervallen moeten, of in navolging. Om mij voor beide te wachten, bid ik u te gelooven, dat ge portalen, zuilen-gangen en zalen zijt doorgegaan, dat ze allen waren gesierd en gemeubeld, zooals dat in het Kasteel Duurstede voegde op eenen tijd, dat de regeerende Bisschop er huis hield; dat er edelen, hooge en lage geestelijken, leeken, edelknapen en knechten heen en weder liepen of dienst deden, en dat ge u nu met mij bevindt in een vertrek niet grooter of prachtiger dan menig ander, maar dat er toch uitzag als had niet iemand van die opgenoemden het recht, er ongeroepen binnen te gaan, »En nu, mijne Heeren! zouden wij wel doen, die lastige toltwisten voor eenen tijd dáár te laten, en op gesprekken te denken, die de ziel beter verpoozen!” De man, die zóó sprak, steeg daarbij af van eenen hoogeren prachtig en zetel, wenkte twee mannen in krijgsmanskleeding, dat ze zich verwijderen zouden, en zette zich, in eene losse en ongedwongen houding, aan eene tafel, waaraan drie andere personen zaten te schrijven of in perkamenten bladerden.

En met niet meerdere voorafspraak ziet de lezer zich in tegenwoordigheid van Bisschop Philips en van zijne trouwe vrienden en raadsmannen, Gerrit van Nimwegen, zijnen hofkapelaan, die later zijn geschiedschrijver werd, Jacob Uit-den-Eng, Deken van St. Pieter, die, als Wij-Bisschop, voor Willem van Enckevoort nog eenmaal den zetel zoude beklimmen, aan welks voeten hij nu zat, en Boudewijn van Utrecht, de Vicaris van het Bisdom, die geene andere levensbeschrijvers heeft dan ons.

Er is zeer verschillend geoordeeld geworden over Philips van