Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/154

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Bisschop Philips had nog veel van den krijgsman behouden onder het Geestelijk purper; gelijk men zijn harnas nog dikwijls zag blinken onder het violet fluweel van zijnen mantel, en de ijzeren handschoen nog meermalen de vingeren drukte, die gewijd waren tot het Heilige Sacrament des Vormsels. Van daar ook doorgaans iets in zijne gebaren, dat streed met het achtbare wijkleed, en vaak in zijn spreken uitdrukkingen, die niet pasten bij zijn fluweelen schoeisel. In zijn scherp oog, geheel dat van zijnen vader, schitterde moed, maar geen strijdlust; zijn eenigszins gebogen neus gaf iets fiers aan zijn gelaat, dat zelfs niet onbevallig was, hoewel zijn groote mond en zijn breede lippen hem eene uitdrukking gaven van hardheid en zinnelijkheid, die niet voor hem innam. Iets stroefs en onverschilligs, dat licht in het oog viel, moest meer van hem terugschrikken dan tot hem aantrekken, met één woord: hij moest spreken, om den onaangenamen indruk van zijn voorkomen te verbeteren. Maar ook als hij sprak, vooral als hij bevallen wilde, als hij innemen wilde, sleepte zijn goedhartige en gemakkelijke toon u onwederstaanbaar weg, en gij begreept niet, hoe gij u in hem hadt kunnen vergissen, en gij kondt uwe bewondering niet onthouden aan eenen Vorst, die het u zoo licht maakte te vergeten, dat hij het was, en aan eenen Geestelijke, die zich zoo vrij hield van iedere Geestelijke gemaaktheid. Daardoor juist was hij het sprekendste tegenbeeld van den Vicaris, die zijnen stand nooit vergat, en wiens hooggestemde geest en ernstig karakter ternauwernood scherts en ongedwongenheid begrijpen, en die moeielijk vergeven konde in iemand met een zoo eerwaardig ambt bekleed als de Utrechtsche kerkvoogd. En nu wij den lezer weder met den Vicaris samenbrengen, verzoeken wij hem, zich een weinig zijner te herinneren; wij hebben vroeger zooveel van hem gezegd, dat niemand van ons vergen zal het hier te herhalen. »Lastig!” sprak hij, op eenen toon, waarin bijna afkeuring lag. »Uwe Hoogwaardigheid zegt dit toch niet met ontkenning van de noodzakelijkheid der beraadslagingen, die ze vorderden?”

»Behoede ons!… Neen, mijn erntfeste Vriend, zonderdat hadden wij u laatstmaal niet tot ons geroepen met een over-