Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/158

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

alle veeten en geschillen en bovenal het hunne; handelende over alles, wat tot de fraaie letteren en wetenschappen van die dagen betrekking had, lezende en overwegende de brieven van vele geleerden en fraaie vernuften, die allen den Bisschop hulde doen van hunne talenten, gelijk hij hen aanmoedigde en eerde door zijne hooge ondersteuning en de achting, die hij hun altijd betoonde. Boven alles was te bewonderen het zuiver en gemakkelijk latijn van Philips zelven, de vlugge bevatting, waarmede hij altijd den duisteren zin dier schriften, in allerlei stijlversieringen als vermomd, begreep, en de goede smaak, waarmede hij het bevallige wist op te merken, en het overladene of wanstaltige verwierp. Men kon het hem aanzien, dat hij hier op een geliefd grondgebied was, en dat hij zich gelukkig gevoelde. Zoo ging een zoet uur voor den Utrechtschen Kerkvoogd voorbij: het was veel voor eenen Regent van dien tijd en van dat landschap, een vol uur van ongestoorde rust; maar het was hem ook niet toegezegd, dat het veel langer duren zoude.

Heer Jacob Uit-den-Eng moest zich verwijderen; op een woord van zijnen meester volgde hem de Hofkapelaan, en de Bisschop meende nu nog meer vrij en nog meer vertrouwelijk geliefde denkbeelden uit te storten aan de borst van den man, dien hij bijna nog meer beminde dan hoogachtte, ofschoon deze nooit vleier was, en zijne strenge beginselen bijna altijd botsten met de losse begrippen van Philips. Maar een dienende edelknaap trad binnen, en vroeg gehoor voor drie monniken van de orde der Capucijnen, die om dringende redenen den Bisschop spreken moesten.

»Wij kennen die dringende redenen,” antwoordde Philips, »klachten tegen den Prior, tegen leeken, die niet biechten willen of tegen wereldlijke overheden, die hun hebben te kort gedaan, als men naar hun zeggen luisteren wilde; misschien wel vermetelen, die op nieuw handel willen drijven in het klooster, tot groote schade en ongeneugt van alle neringdoende luiden in het Sticht. Ik wil ze niet zien, nu ten minste niet — laat ze heengaan of wachten.”

»Mijn Heere! ze bidden Uwer Hoogwaardigheid zeer, hen