Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/157

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

was den Bisschop eene grieve, welke hem menig smartelijk uur kostte, die sterker werd bij elke bemoeiing, welke deze zaak van hem eischte, en bij ieder verlies, dat zij later hem toebracht, vooral bij de zelfbewustheid van zijne onschuld, die hij altijd, bij iedere gelegenheid, tot op zijn sterfbed toe, heeft verdedigd, en vrijgepleit van dat zwarte vermoeden. De Vicaris zelf was getroffen over de hevige uitwerking van zijn woord, en hij was een te goed mensch en een te liefderijk Christen, om het harde daarvan niet zoo snel te verzachten als het in zijne. macht stond. Schielijk naar de beide Heeren toegaande, sprak hij met ernstige oprechtheid: »Vergeeft mij! dat was mijne meening niet, om mijnen Heere op te zetten tegen iemand; wat gedaan is, werd ten goede bedoeld, de gevolgen zijn niet van ons, en er is Eén, die ten beste kan wenden,wat de menschelijke feilbaarheid ten kwade werkte: daarom gaat, niet henen in arren moede, als hadde ik u booselijk gegriefd. En gij, mijn grootmachtige Heere! wij weten het allen, dat gij rein zijt in deze zaak, en de Hemel geve, dat niemand u minder recht moge doen dan ik: slechts wilde ik Uwer Hoogwaardigheid doen opmerken, dat wij niet zijn in de dagen van vroolijkheiden losse scherts; maar ik ben schuldig, dat ik het zoo deed als u moest kwetsen.”

En hij bleef in eene ootmoedige houding vóór hem staan. Bisschop Philips, even licht verzoend als lichtgeraakt, keerde .zich naar hem toe, en zijne hand vattende, zeide hij:

»Op mijne trouwe, gij zijt een streng man, Heer Boudewijn! maar vromer en wijzer is er wel niet onder allen, die de pij gedragen hebben en nog dragen. Ik vergeef u gaarne, gelijk deze Heeren het ook doen; maar gij moet nu ook toegevend zijn, al ware het alleen voor ditmaal, en ons een paar uren den tijd helpen korten, sprekende van de geletterdheid en de fraaie konsten, in dewelke alle gij meer ervaren zijt dan een van ons.”

Zelfs de stugste boetgezant had aan zulk eene uitnoodiging van eenen Vorstelijken meester toegegeven, en ook Boudewijn gaf naar gehoor. Weldra dan zaten die mannen vertrouwelijk bijeen, vergetende in gesprekken, die bijna gemeenzaam mochten heeten,